Inleiding
Voor de 18e eeuw werden de wegen slecht onderhouden. Het onderhoud moest meestal gebeuren door de inwoners van de plaatsen waar de wegen doorheen liepen. De zandwegen waren onverhard en zaten vol kuilen en karrensporen. Tussen 1815 en 1817 correspondeerde burgemeester Gerrit Roemaatal over de noodzaak om de Tatelaarweg van Didam naar Zevenaar te verharden. Dat was in het belang van Didam en de omliggende plaatsen om producten van boerderijen naar markten te vervoeren.
Voorstel weg te verharden met recht van tolheffing
Op 17 april 1818 deed de nieuwe burgemeester Jan van Embden een voorstel aan de provincie waarin het gemeentebestuur van Didam zich bereid toonde de hele Tatelaarweg – ook op Zevenaars grondgebied – te begrinden en te onderhouden. Als voorwaarde werd gesteld dat de gemeente Didam op die weg een tol zou mogen stichten.
In 1819 verleende koning Willem I toestemming voor het stichten van een tol aan de Tatelaarweg. De eerste tol was vermoedelijk gevestigd nabij boerderij De Tatelaar (anno 2014 bekend Tatelaarweg 24). In de Kadastrale Atlas Didam van 1832 bevindt zich een kaart sectie B, genaamd Greffelkamp, waarop te zien is dat aan de Tatelaar een boerderij genaamd ‘De Kievit’ gevestigd was (anno 2014 bekend Tatelaarweg 26). In ieder geval na 1868 werd de tol verplaatst richting genoemde boerderij ‘De Kievit’, dus meer van het dorp Didam af gelegen richting watergang de Wetering. Over de weg was een slagboom geplaatst en de tolgaarder verbleef tijdens zijn dienst in een houten wachthuisje, die vlak bij de slagboom stond.
Verbetering van de Tatelaarweg
Voor de verbetering van de Tatelaarweg werd vanaf 1826 bijna jaarlijks grind ingekocht. Bij voorkeur werd ‘bosgrind’ gebruikt, dit was hoekiger. Dit grind kwam uit Montferland, ‘t Peeske of de Eltense hei. Daarnaast werd ook riviergrind of kleigrind gebruikt. Het onderhoud liet soms te wensen over. In 1836 ontving de gemeente Didam een brief van de gouverneur dat de Tatelaarweg in slechte staat was. Er werd gedreigd dat de vergunning tot het heffen van tolgeld zou worden ingetrokken als er geen verbetering zou optreden.
Betaling van tolgeld
Niet iedereen behoefde volgens het besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 22 februari 1845 tolgeld te betalen. In dat besluit werd namelijk het volgende gesteld: ‘Ingezeten der gemeente Didam zullen slechts verplicht zijn tot betaling der helft van het tolregt op den weg en dat van betaling van tolregt geheel vrij zullen zijn alle landbouwers onder Didam en Zevenaar woonachtig, die hunne in eigendommen bezittende of in pacht hebbende grondstukken of landerijen, gelegen tussen Zevenaar en Didam wederzijds onmiddellijk aan de Tatelaarweg’.
In 1875 waren de ontvangsten van de tolheffing 1396,30 gulden. De tol heeft verder tot de toename van het verkeer dienst gedaan. Wel werd aan de gemeente Zevenaar gevraagd om ook bij te dragen aan het kostenplaatje.
Einde tolheffing
De tolheffing werd in Nederland door de bezetter met ingang van 1 december 1942 opgeheven. Na de bevrijding werd het Duitse besluit nietig verklaard waarna er een nieuw besluit van de Didamse gemeenteraad tot opheffing van de beide tollen van kracht werd vanaf 1 december 1950.
De tolgaarders (voor zover bekend):
- Anna M. Coenen, haar beroep werd omschreven als tolgaarster
- Gerardus Hermanus Otten (zoon van Anna Coenen), gehuwd met Hendrina Wigman
- Heinrich Gisbert ter Voert, gehuwd met Theodora Otten (dochter van 2)
- a. Johannes Martinus Hageman, gehuwd met Aleida Gieling
b. Theodorus Boekhorst, gehuwd met Hendrina Antonia Nass
Bijzonderheden tolgaarders en omstandigheden
Gerardus Otten verdiende in 1875 per kwartaal 42,50 gulden. Zijn salaris vulde hij aan met de vergoeding voor het leveren van grind voor de gemeentewegen. Heinrich ter Voert trad in 1909 in het huwelijk met Theodora Otten en zij gingen wonen op haar ouderhuis, boerderij De Kievit. Nadat zijn schoonvader Gerardus Otten in 1914 was overleden, werd Heinrich ter Voert enige tijd tolgaarder. Omdat zijn hart meer uitging naar de boerderij en de veehouderij, werden twee nieuwe tolgaarders aangesteld (Te Boekhorst en Hageman).
Theodorus Boekhorst was voorheen arbeider daarna tolgaarder en vervolgens wegwerker. Hij woonde aan de Ravenstraat. Johannes Hageman woonde op zijn boerderij in Greffelkamp (anno 2014 bekend Luijnhorststraat 1 – kwekerij Aaldering- ). Hij liep elke dag via het ‘Kievitpad’, een voetpad dat uitkwam bij boerderij ‘De Kievit’, naar het tegenoverliggende wachthuisje van de tolgaarders voor een dag- of nachtdienst van 12 uur.
Nieuw tolhuis
Het houten wachthuisje werd in 1936 vervangen door een nieuw woonhuis, genaamd ‘De Tol’. Tolgaarder Johannes Martinus (Tinus) Hageman ging er vervolgens met zijn gezin wonen (anno 2014 bekend Tatelaarweg 15).
De tolgelden
De tolgelden die een passant moest betalen waren 25 cent voor een auto of bus, voor een getrokken kar met smalle wielen 10 cent en voor een getrokken kar met smalle wielen 8 cent. Enkel een kar met smalle wielen kostte 8 cent, een kar met brede wielen 6 cent. Voor een fiets hoefde niets betaald te worden. Vrijstelling hadden leden van het Koninklijk Huis, de Koninklijke Marechaussee, legerkorpsen, de gemeente-geneesheer, alle vervoer voor de landbouw binnen een cirkel van 400 meter en begeleiders van kinderen die de streekschool voor Bijzonder Lager Onderwijs (BLO) in Didam bezochten.
Beloning
Tolgaarder Hageman had geen vast loon en werd betaald naar het aantal weggebruikers. Een auto leverde hem 3 cent op. Toch kwam Hageman aan een gemiddeld inkomen van ongeveer 21 gulden per week. Daarvoor moest hij wel zeven dagen van twaalf uur per dag werken. De ene week werkte de dienstdoende tolgaarder van 7.00 tot 19.00 uur, de andere week van 19.00 tot 7.00 uur.
Bronnen
- Theo J. Keultjes, Familie Hageman (Didam 1997)
- Theo J. Keultjes, Oaver Diem 1997, De Tol
- Theo J. Keultjes, Didam in de twintigste eeuw – jaar 1950 – (Didam 2007)
- Henk Stevens, Oaver Diem 2009, Gemeentelijke financiën 1875