De Rosoliemolen

Inleiding

In 1828 waren er in Didam drie molens, te weten de Terlaaksmolen, de windkorenmolen van Geerlings (Loil) en een ‘Olij Paardemolen ‘ in het centrum van Didam. De laatste molen werd in dat jaar bediend door Frank ter Laak, een broer van Jan ter Laak van de Terlaaksmolen.

Frank ter Laak (1769-1837), rosoliemolenaar

Frank ter Laak was vrijgezel en hij en zijn oom Hendrik woonden in 1802 in ‘het hofsteedje in het kerkdorp Diedam’ vlak bij zijn broer Jan, de molenaar van de Terlaaksmolen. Die woonde op het ouderhuis op de hoek van de Kerkstraat-Ziepseweg. In 1802 werd Frank ook eigenaar van het ‘huis met schuur en toebehoren, staande bij en aan het kerkhof’. Dat kerkhof behoorde bij de mooie dorpskerk in het centrum van Didam en het huis stond links van het huidige Albertusgebouw. Frank ter Laak kon het huis nog niet betrekken omdat de vorige eigenaar, gemeenteontvanger J.H. Bloemers, het pand verhuurd had aan mr. Abraham de Both, voormalig hoofd van het plaatselijk bestuur. Laatstgenoemde is tussen 1802 en 1809 vertrokken. Toen is Frank ter Laak er gaan wonen en zijn rosoliemolen begonnen.

Rosoliemolen

In een paarden- of rosoliemolen werd middels ‘paardenkracht’ olie uit oliehoudende zaden geperst. Het ros (paard) dreef het mechanisme aan waardoor zaden werden geplet en olie eruit werd geperst. De op deze wijze uit raap- en koolzaad verkregen olie werd gebruikt als bakolie, brandolie voor lampen en smeerolie. Vlaszaad bracht lijnolie voort en dat was een belangrijk bestanddeel voor verf. De vaste stof die overbleef werd raap- of lijnkoek genoemd en werd als veevoer gebruikt.

Situatie kadastraal 1832 (rood omlijnd)
Woonhuis rosoliemolen
(rechts)

Overige eigenaren

Frank ter Laak overleed in juni 1837 en zijn bezittingen gingen naar zijn nicht Everdina Jacoba ter Laak (oudste dochter van broer Jan). Zij woonde al bij haar oom Frank bij de rosoliemolen. De zorg voor de molen was in handen van Theodorus Thuis, die bij Everdina in dienst was. Een paar maanden later zijn ze samen getrouwd. Theodorus Thuis overleed in 1843 op jonge leeftijd (34 jaar) en Everdina Jacoba ter Laak trouwde een jaar later met Hendrik Rozendaal, landbouwer uit Beek. Hendrik Rozendaal is een broer van Johannes Rosendaal, eigenaar van boerderij ’t Hof Loil of Loilderhof (1852) en boerderij en vroegere havezate Overenk (1870). Hendrik werd de nieuwe ‘rosolie- en lijnkoekmolenaar’. In 1854 werd Hendrik tot raadslid van de gemeente Didam benoemd.

Everdina overleed in 1858 en Hendrik hertrouwde met Anna Maria Evers. Na het overlijden van Hendrik Rozendaal in 1892 werd zijn echtgenote Anna Maria Rozendaal-Evers de nieuwe eigenaar van de rosoliemolen. Haar dochter Everdina Jacoba Rozendaal trouwde in 1894 met Wilhelmus Arnoldus Johannes Giesen uit Zeddam. Hij trouwde bij zijn echtgenote Everdina en haar moeder Anna Maria in. Giesen was landbouwer en bemoeide zich niet met de rosoliemolen. Die werkzaamheden liet hij over aan zijn echtgenote. Zij kregen samen vijf kinderen waarvan het enige meisje jong is overleden. In die tijd waren in de naastliggende voormalige herberg van Freriks bejaarden ondergebracht (Albertusgesticht) en bekend is (uit overlevering) dat ‘de Mariabeeldjes op de nachtkastjes dansten’ als de rosoliemolen in werking was.

In 1903/1904 werd de rosoliemolen verbouwd tot woon- en opslagruimte en daarmee kwam een einde aan bedrijfsactiviteiten van de molen.

Woonhuis rosoliemolen (rechts)
Woonhuis rosoliemolen (midden) 

Verkoop bezittingen

De tuin werd verkocht aan de buurman, burgemeester Gerard M. Sutorius. In 1908 werd het laatste bezit verkocht en de gemeente Didam werd eigenaar van het huis en toebehoren. Deze bezittingen werden uiteindelijk overgedragen aan de St. Albertusstichting. Het huis werd in de jaren twintig gesloopt en kort daarna de rest (schuren). De vrijgekomen ruimte werd ingericht als parktuin bij het Albertusgebouw.

Bronnen:

  • Stevens, H., Didamse molens en molenaars (Didam 2003)
  • Stevens, H., Averenck modus Overenk (Didam 2007)