Didamse archeologie 1940-1955

Meer structuur archeologisch onderzoek vanaf 1940

Tijdens de Tweede Wereldoorlog begon archeologisch onderzoek meer structuur te krijgen. In die periode verrichtte F.W.G. Pijls, onderwijzer aan de landbouwschool in Didam, onderzoek naar de bodemgesteldheid van Didam ten behoeve van het geven van onderricht aan de landbouwschool. Op een vijftal plaatsen in de voormalige gemeente Didam werden een aantal scherven gevonden, die door de archeoloog P.J.R. Modderman gedateerd werden in de periode tussen 300 voor Christus en 100 na Christus. Dit schervenmateriaal is voornamelijk afkomstig uit de periode die we ijzertijd noemen (800 tot 50 voor Christus). Vier van de vindplaatsen zijn gesitueerd in Loil. Het begint even ten zuidoosten van het vroegere versterkte en omgrachte huis Loil aan de huidige Steenakkerstraat en loopt door in oostelijke richting tot bij de voetbalvelden in Loil. Een andere vindplaats ligt in het zuiden van Didam bij de kruising van de spoorlijn met de Hengelderweg, dus in Oud-Dijk bij de Hoge End/de Kollenburg.

Grafveld bij de voormalge MULO-school

In 1944 werd weer een nieuwe vindplaats ontdekt. Ten westen van de vroegere ULO-SCHOOL (nu De Toorts) aan de Marsweg vonden Todt-arbeiders, die voor de Duitsers loopgraven moesten graven, op ongeveer één meter beneden het maaiveld, een oude woonlaag met ijzertijdscherven. Boven deze laag werden, in een noord-zuidelijke richting, lijkkisten ontdekt. Tevens stuitte men op een Karolingische pot, die nu nog te zien is in het Liemers Museum te Zevenaar.

Niet ver van deze vindplaats vond men in de Oude Raadhuisstraat ijzerslakken en ijzertijdscherven. In 1965 werden in dezelfde straat nog de nodige slakken en scherven gevonden, alsmede een oventje, waar een korte ijzeren buis doorstak.

Interesse van Nol Tinneveld voor archeologie

De Tweede Wereldoorlog is ook de periode waarin de interesse voor archeologie bij Nol Tinneveld opkwam. Hij was het, die de vindplaatsen vastlegde en het materiaal dat naar boven kwam, verzamelde of opkocht. In 1946 werd Tinneveld mederedacteur van het Didamse weekblad ‘De Liemers’ en in 1953 nam hij de volledige redactie op zich. Vele historische artikelen verschenen er van zijn hand.Van de oudheidkundige vondsten van Janssen en Heldring verhaalde Tinneveld ook in het weekblad ‘De Liemers’. In de jaargang 1952-1953 vertelde hij over de vondst van de heer Kraaijvanger in zijn weiland op het Hoge End in Oud-Dijk (zuiden van Didam), die scherven uit de ijzertijd (800 tot 50 voor Christus) had gevonden. Daarnaast vermeldde hij de vondst van een potje uit omstreeks 600 na Christus met nog enige beenderresten. Het potje was helaas niet heel naar boven gekomen. Het bestond uit de nodige scherven en was voor 90 % te achterhalen. Hij vond dus geen scherven uit de Romeinse tijd.

Tinneveld vroeg zich in weekblad De Liemers af: Waarom vindt men in Didam zo goed als geen oudheden uit de eerste eeuwen na Christus? Dat zou er op wijzen dat Didam eeuwen lang onbewoond is gebleven? Hij was er echter dichtbij. Honderd tot tweehonderd meter van de vindplaats bevond zich de woerd (het huidige industrieterrein Kollenburg) waar materiaal uit de Romeinse tijd werd gevonden. Daar werden in de jaren negentig van de vorige eeuw veel restanten uit de Romeinse tijd teruggevonden.

Regelmatig werd ook verslag gedaan van vondsten van leerlingen van Nol Tinneveld aan de Antoniusschool in Nieuw-Dijk. Eén van zijn leerlingen vond op een akker in Nieuw-Dijk een prachtige vuurstenen pijlpunt uit de bronstijd (1700 tot 700 voor Christus). Enkele dagen later vond een medeleerling een bewerkt stukje vuursteen, dat mogelijk uit de midden steentijd stamde (8800 tot 4900 voor Christus).

In De Liemers verscheen van de hand van Tinneveld onmiddellijk een artikel onder de kop ‘Didam plotseling tweeduizend jaar ouder geworden. Vele oud-leerlingen van de school uit Nieuw-Dijk kunnen vertellen over van de prachtige verhalen van Tinneveld over archeologische vondsten en de historie die daar achter zit.

Nol Tinneveld en zijn artefacten
(Bron: OVD)
De urn van H. Zweers van 1953
(Bron: HAS)

Nieuwe vondsten

In 1953 vond H. Zweers bij egalisatiewerkzaamheden in het weiland van Kraaijvanger op het Hoge End (Oud-Dijk) een ijzertijdurn met botresten. Deze pot en ook de hiervoor omschreven Karolingische pot zijn te bewonderen in het Liemers Museum in Zevenaar. Later bleek – bij het onderzoek op Kollenburg – dat de pot met botresten niet uit de ijzertijd afkomstig was, maar uit de Romeinse periode.

Bij het aanleggen van elektriciteitsleidingen in de Acacia tegenover de woning van Jansen vonden arbeiders een laat Romeinse/Merovingische kruik uit de vierde/vijfde eeuw na Christus. Veel van de vondsten, veelal door anderen gedaan in de gehele Liemers, werden door Nol Tinneveld in schriftjes genoteerd en van nummers voorzien. De nummers zijn weergegeven op een overzichtskaart. Deze schriftjes zijn aanwezig in het Liemers Museum en gedetailleerd in hun aanwijzingen naar de juiste vindplaats. De overzichtskaarten zijn helaas verloren gegaan.

Zo staat bij vindplaats 179 bijvoorbeeld:
September 1964 door Nol Scheerder (aannemer) in Didam gevonden bij bouw van de bungalow van notaris Kerssemakers’ (Marsweg). Zat bij elkaar ijzeroer, scherven, stuk ijzerslak en voorwerp 180 ijzertijd.

Resumé

Samenvattend komt het er op neer dat in het zuiden van Didam, bij boerderij Tesma en het Hoge End, veel archeologisch materiaal werd gevonden uit de IJzertijd, en enig materiaal uit de Romeinse tijd.
In Loil werden op verschillende plaatsen ijzertijdscherven gevonden en een enkele vondst uit de laat Romeinse/Merovingische tijd.

In Nieuw-Dijk, op de grens met Beek, werden verschillende vondsten vermeld uit de nieuwe steentijd met mogelijk een vondst uit de midden steentijd.

In de kern van het dorp, aan de Marsweg en Oude Raadhuisstraat, werden verschillende vondsten aangegeven uit de ijzertijd, ijzerslakken en een Karolingische pot. Ook aan de Kardinaal de Jonglaan zijn scherven gevonden die een aanwijzing geven dat er vanaf de ijzertijd tot aan de Karolingische tijd bewoning in Didam is geweest.

Tinneveld vroeg zich af: Zijn de vindplaatsen uit de ijzertijd de kernen van de latere buurschappen Tesma/Waverlo, Media/Milsterholt en Lool? Uit Greffelkamp werden toen nog geen vondsten opgetekend.

Bronnen:

  • Henk Tomas in: ‘Didam 1815-2005, een Liemerse plattelandsgemeente’ (Didam 2008)
  • Historische en Archeologische Stichting (HAS), ‘Venster op het verleden, Didam-Kollenburg in de Laat-Romeinse tijd’ (2001)