Brandweer

Inleiding

Tot 1818 was er in Didam geen vorm van brandpreventie of bestrijding. De 448 Didamse huizen stonden over het algemeen ver van elkaar. Veel gebouwen waren gedekt met strooien daken, sommige kenden nog muren van eiken balken en vlechtwerk, binnen en buiten besmeerd met leem. Water om branden te blussen was – vooral ’s zomers – schaars. Het is daarom niet zo verwonderlijk, dat het gemeentebestuur in 1818 het nut niet zag van een brandspuit en een georganiseerde brandweer. De raad stelde op 9 september 1818 in een verordening – reglement genoemd – voorschriften vast die het aantal branden moesten beperken. Het gemeentebestuur zou tweemaal per jaar de brandgevaarlijkheid van de schoorstenen keuren en in elke buurtschap brandkolken laten graven. Bovendien was het voornemens in elk der vijf buurtschappen iemand te benoemen (een zogenaamde brandmeester) die bij brand in de buurtschap de leiding zou nemen bij de blussing. Als attribuut van zijn functie ontving hij een brandhaak. Elke ‘weerbare’ man was verplicht bij de blussing hulp te bieden. Het gemeentebestuur kocht geen brandblusmiddelen. De burgerij kreeg de verplichting om bij brand kuipen met water en emmers buiten te plaatsen ten behoeve van de blussers en bij brand ’s nachts brandende lantaarns buiten te hangen!

Aankoop eerste kleine brandspuit

In 1827 drong de gouverneur van de provincie er opnieuw op aan om een brandspuit en bijlen te kopen. Men had toen de keus tussen een grote en een kleine spuit. Uiteindelijk werd gekozen voor de kleine brandspuit, die 75 gulden kostte en ‘in vijfenveertig seconden tweeëndertig Nederlandse kannen water kon spuiten tot een hoogte straal van vijftien Nederlandse ellen’. In de kom van het dorp Didam was het soms in gunstige gevallen mogelijk om tijdig – door middel van het luiden van de klok van de toren – te alarmeren om de spuit zó vlug bij de brand te krijgen. Hierdoor konden panden in de buurt beschermd worden tegen overwaaiende vonken, door het nat houden van de daken, als er tenminste water was.

De eerste pompen, brandkranen en manschappenwagens

Water moesten ze dichtbij kunnen vinden in putten, sloten, drinkkolken en speciaal gegraven brandkolken. In 1891 werden de eerste northonpompen geslagen, ijzeren buizen met een punt en filtergaas; dat waren eenzelfde soort buizen als die men gebruikte voor weidepompen. Later boorde men de betere pulsputten; een vijftiental voor alleen in de dorpskommen.

De raad van de gemeente Didam besloot op 26 juli 1918 tot aankoop van een derde brandspuit (dit was de laatste handpomp) met bijbehorende slangen voor een bedrag van 400 gulden. Leverancier was de firma Van Bergen uit Heiligerlee en de brandspuit deed dienst van 1918 tot 1935. De brandkranen op de waterleiding in 1951 waren een belangrijke verbetering.

In 1943 werd een Chevrolet personenwagen gekocht die werd omgebouwd tot de eerste trekker-manschappenwagen en dienst deed tot 1948. Vervolgens werd een Chevrolet personenwagen gekocht die door Paul Teunissen en Dorus Wiendels werd omgebouwd tot de tweede trekker-manschappenwagen. Deze wagen werd de ‘Hup’ genoemd.

De derde brandspuit uit Heiligerlee (1918)
De eerste trekker-manschappenwagen (1943)

De eerste tankauto

Ook de aankoop van de eerste tankauto in 1953 was een grote stap vooruit. Geleidelijk kreeg de brandweer het gevoel dat men de meeste branden wel aan kon, ook in het grote buitengebied. Doordat later veel burgers, waaronder ook de brandweerlieden, voorzien waren van een telefoonaansluiting, was het mogelijk om de centrale van de brandweer vlug te waarschuwen. Daarna kon deze centrale de leden van de brandweer door alarmschellen snel bereiken.

In 1975 was de brandweer uitgerust met twee tankwagens die volledige brandspuiten waren en een spuit die aan de tankwagen gehaakt kon worden. Het materiaal stond steeds startklaar in de verwarmde brandweerkazerne met een voorraad van 5.000 liter water. In de voertuigen 1.500 meter rubber- en nylonslang; vrijwel onverslijtbaar materiaal.

De ‘Hup’ van 1948
De nieuwe brandweerkazerne in 1982

Brandweerkazerne

De brandweer had verschillende onderkomens. In 1982 kon een moderne brandweerkazerne worden geopend. Op 9 oktober 1982 verwelkomde brandweercommandant C. J. G. van Hal burgemeester J. van Gils, die het gebouw officieel opende. In zijn openingstoespraak ging hij in op het werk van de brandweer. Hij haalde taken aan die door de brandweer werden verricht en zette de vrijwillige brandweerlieden in het zonnetje: “Als brandweerman word je geboren, het is als het ware een soort ziekte. Wij zijn er trots op dat we de beschikking hebben over een korps vrijwilligers dat er zijn mag en steeds paraat is voor een ander, bij nacht en ontij. Op zulke mensen moeten we zuinig zijn”. Hij bedankte vervolgens de brandweerlieden voor hun inzet en taakopvatting.

Voor de nieuwe brandweerkazerne
Voor het oude gemeentehuis aan de Raadhuisstraat

Bronnen:

  • Didam in de twintigste eeuw, jaar 1918 (Didam 2007)
  • A. Tinneveld, Anderhalve eeuw brandpreventie en brandblussing in Didam, 1975
  • Dagblad Graafschapbode (24 april 1953)
  • Weekblad De Liemers (30-09-1982, 14-10-1982, 07-02-1985 en 24-10-1985)