Sint Martinuskerk

Voorgeschiedenis

Bijna de gehele zeventiende eeuw had de katholieke gemeenschap in Didam geen eigen kerk. De enige dorpskerk in Didam was aan het eind van de zestiende eeuw in handen van de Gereformeerde Gemeente in Didam gekomen. De Gereformeerde religie was in die tijd de enige, die in het openbaar mocht worden uitgeoefend (1582). Door de komst van de Fransen konden de Didamse katholieken in 1672 weer hun intrek nemen in de oude dorpskerk. Dit was echter maar van korte duur en in 1674 werd men al weer gedwongen deze kerk te verlaten. Alle vieringen van de katholieke godsdienst werden verboden en de dorpskerk werd weer toebedeeld aan de Gereformeerden. Daarna werden de katholieke kerkdiensten gehouden in verschillende lokalen/ruimten, welke door particulieren waren aangeboden. In 1698 werd aan de Weemstraat op een perceel grond van Johanna Catharina van Plees, weduwe van Willem van Erp van Havesathe De Heegh, een nieuwe schuur gebouwd, welke als katholieke kerk dienst ging doen. Op last van het Hof van Gelderland moest deze ‘paepsche’ schuilkerk in 1699 (bevel van 5 april 1699) al weer worden afgebroken.


 De eerste schuilkerk aan de Kerkstraat

In 1716 kocht Balthasar van Erp, gehuwd met Antoinette van Voorst, een boerderij aan de Kerkstraat om als kerkgebouw voor de katholieken dienst te doen. Het achterhuis werd ingericht als schuilkerk en het voorhuis als pastorie. Van Erp had de boerderij op zijn naam gekocht om te voorkomen, dat opnieuw problemen zouden ontstaan als het openlijk op naam van de katholieke gemeente werd gekocht. In 1828 werd achter de schuilkerk een kerkhof aangelegd, welke op 5 oktober 1828 door de Aartspriester J. Gerritsen werd ingezegend. Dit kerkhof is nadien meerdere keren uitgebreid


De bouw van de waterstaatskerk St. Martinus

In het begin van de negentiende eeuw stelde de overheid subsidies beschikbaar om bouwvallige kerken te vervangen door nieuwe gebouwen. De uitvoering hiervan werd gecoördineerd door het ministerie van Waterstaat. In het gehele land werden vervolgens een groot aantal zogenaamde Waterstaatskerken gebouwd. Ook de schuilkerk van de katholieken in Didam was zodanig slecht, dat zij door een nieuw kerkgebouw vervangen diende te worden. In 1835 kon met de bouw worden begonnen. Op 24 oktober 1837 werd de kerk ingewijd door aartspriester Terwindt. De kerk werd onder bescherming van de heilige Martinus gesteld en stond rechts naast de eerdere schuilkerk (boerderij) van 1716. Op de plaats waar de vroegere schuilkerk had gestaan, werd in het midden van de negentiende eeuw de pastorie gebouwd.

De St. Martinus waterstaatskerk circa 1900
De St. Martinus waterstaatskerk

Restauratie of noodzakelijke reparatie

Rond 1950 was de Martinuskerk in een zodanig slechte staat dat restauratie noodzakelijk was. Er waren ook problemen met de capaciteit van de Martinuskerk in verband met groei van de Martinusparochie en men had het voornemen om een tweede parochie met kerk te stichten. Er werd toen besloten om het kerkgebouw zodanig op te knappen dat deze nog een aantal jaren gebruikt kon worden. Het dak en de vloeren werden vernieuwd, goten waterdicht gemaakt en de muren geschilderd. Het hoofdaltaar werd vernieuwd (met lange donkere gordijnen aan de achterwand) en de oude preekstoel, die halverwege in de kerk stond, werd verwijderd. De banken, waaraan sinds de bouw niets meer gedaan was, werden geschilderd. De beelden, die op sokkels aan de pilaren waren bevestigd, werden naar de zijkant verplaatst.

Binnen in de kerk
Het Maria-altaar

De bouw van een nieuwe Martinuskerk

Rond 1960 werd nog gedacht aan het stichten van een derde katholieke parochie in het dorp Didam. In 1970 werd duidelijk dat dit niet zou gebeuren. Wel vond men dat er naast de Mariakerk een tweede kerk blijvend nodig zou zijn. Deze tweede kerk zou plaats moeten bieden aan vijfhonderd kerkgangers en daarnaast ruimte moeten bieden voor bijeenkomsten van werkgroepen en andere parochiële activiteiten.

Architect J. Dresmé uit Zeist ontwierp in 1975 het nieuwe kerkgebouw en in de herfst van 1977 was het gereed. Op 11 december 1977 vond de inzegening plaats door Kardinaal Willebrands. Hij werd daarbij geassisteerd door de pastores J.F.F. Bäcker en J.C. Weldam. De feitelijke kerkconsecratie had alleen betrekking op de dagkapel, terwijl de liturgische ruimte werd ingezegend. De oude vertrouwde St. Martinus waterstaatskerk van 1837, waaraan heel veel Didammers hele mooie en minder mooie herinneringen bewaren, werd in 1977 gesloopt.

Sloop van de oude kerk
De nieuwe Sint Martinuskerk

Sloop van de nieuwe St. Martinuskerk

De nieuwe St. Martinuskerk was geen lang leven beschoren. In 2005 werd besloten om de parochies van St. Martinus en Maria samen gebruik te laten maken van de Mariakerk. Op 3 juli 2005 vond in de St. Martinuskerk de laatste dienst plaats en werd in processie naar de Mariakerk gelopen, alwaar een intrededienst werd gehouden. De St. Martinuskerk werd gesloopt om plaats te maken voor het nieuwe gezondheidscentrum. De Kerkstraat moet het vanaf dat moment doen zonder kerk.

Zo zag de Kerkstraat er in de jaren zestig van de vorige eeuw uit

Bronnen:

  • Dagblad De Gelderlander van 22-10-1937
  • Parochieblad Samen Onderweg (Didam juli 2005)
  • Heijden, van der, L.J., Geschiedenis der parochie Didam (Utrecht 1937)
  • Heugten van, W.F.W.M., in hoofdstuk 5.3 van Kerkenboek Didam (Nijmegen 2000)
  • Didam in de twintigste eeuw, jaar 1977 (Didam 2007)