De prehistorie en historie zijn ingedeeld in afzonderlijke tijdvakken die zich onderscheiden door veranderingen in de cultuur, organisatie, levenswijzen en gebruiken van de mens. De mens is 2,4 miljoen jaar geleden in Afrika ontstaan en omstreeks 800.000 jaar geleden trokken mensen het huidige Europa binnen.
Paleolithicum of Oude Steentijd (2,5 miljoen tot 8800 jaar voor Christus)
Deze vroegste periode van de prehistorie wordt de steentijd genoemd en duidt de tijd aan waarin mensen gebruiksvoorwerpen maakten van steen.
De oude steentijd begint zo’n 2,5 miljoen jaar geleden en eindigt met het einde van de laatste ijstijd, circa 11.500 jaar geleden. In Nederland zijn de eerste sporen van menselijk leven zo’n 300.000 jaar oud. Deze mensen waren jagers-verzamelaars. Ze leidden een rondtrekkend bestaan, op zoek naar voedsel.
Mesolithicum of Midden Steentijd (8800 tot 4900 jaar voor Christus)
De cultuurperiode die begint na de laatste ijstijd wordt midden steentijd of mesolithicum genoemd. Net als in de oude steentijd, waren tijdens het mesolithicum jagen, vissen en verzamelen de belangrijkste middelen van bestaan. Het Nederlandse landschap is voor een groot deel gevormd tijdens de voorlaatste en de laatste ijstijd.
Tijdens de voorlaatste ijstijd raakte de noordelijk helft van ons land bedekt met een bijna 300 meter dikke landijsgletsjer. Deze voorlaatste ijstijd begon circa 240.000 jaar geleden en kwam ongeveer 126.000 jaar geleden ten einde.
Tijdens de laatste ijstijd (116.000-11.600 jaar geleden) waren er perioden dat er een poolwoestijn was en de wind vrij spel had waarbij dikke pakketten dekzand werden afgezet. Deze koude perioden werden gevolgd door warmere perioden, waarin meer begroeiing aanwezig was.
Neolithicum of Nieuwe Steentijd (4900 tot 2000 jaar voor Christus)
Het neolithicum of nieuwe steentijd markeert een transitieperiode. Rond 5300 voor Chr. vestigden zich boerenkolonisten uit Midden-Europa op de vruchtbare lössgronden in Zuid-Limburg. Hierna vond een geleidelijke maar onomkeerbare overgang plaats van een samenleving van jager-verzamelaars met een rondtrekkend bestaan, naar een samenleving waarin mensen zelf voedsel produceerden en op vaste plaatsen woonden.
Bronstijd (2000 tot 800 jaar voor Christus)
Aan het begin van deze periode ontwikkelde zich een echte boerensamenleving met uitgestrekte akkers en solide boerderijen. De doden werden begraven om grote grafheuvels. Het is de periode waarin brons geleidelijk vuursteen verving als belangrijkste materiaal voor gereedschap en wapens. Brons komt tot stand door metaal uit erts te winnen, het te smelten en te gieten. Hierdoor was het mogelijk om gedetailleerde sieraden en sculpturen te maken.
IJzertijd (800 tot 12 jaar voor Christus)
In Nederland begint de ijzertijd rond 800 voor Chr en eindigt met de komst van de Romeinen in ons land rond 12 voor Christus. Deze periode markeert een grote sociale en maatschappelijke omwenteling. Behalve dat ijzer brons als nieuw basismateriaal verving, werden de sociale verschillen in de samenleving steeds groter. Er ontstond een nieuwe toplaag, een kleine ‘vorstelijke’ elite. Rond 600 voor Chr. gingen boerenbedrijven zich specialiseren; in de ene regio was veeteelt belangrijker, in de andere akkerbouw. Dit leidde tot meer uitwisseling en handel. Huisvlijt en ambachten werden in deze tijd steeds belangrijker. Hierdoor konden de eerste ambachtslieden hun entree maken.
Romeinse tijd (12 voor Christus tot 450 na Christus)
De komst van de Romeinen betekende een drastische verandering in het prehistorische Nederland. De bevolking ten zuiden van de Rijn kreeg te maken met de politiek van een wereldmacht. Vanaf dit punt wordt het verhaal van de geschiedenis dat door archeologie verteld wordt, aangevuld met – weliswaar schaarse – schriftelijke bronnen. De Romeinen stichtten kleine steden bij Nijmegen en Voorburg. Voor het eerst kwam er geld in omloop, leerden sommige mensen lezen en schrijven, was er sprake van loondienst en slavernij en werden er materialen en voedsel geproduceerd voor de markt.
De komst van de Romeinen aan het einde van de eerste eeuw voor Chr. betekende een drastische verandering in het prehistorische Nederland. De bevolking ten zuiden van de Rijn kreeg te maken met de politiek van een wereldmacht. Vanaf dit punt wordt het verhaal van de geschiedenis dat door archeologie verteld wordt, aangevuld met – weliswaar schaarse – schriftelijke bronnen. De Romeinen stichtten kleine steden bij Nijmegen en Voorburg. Voor het eerst kwam er geld in omloop, leerden sommige mensen lezen en schrijven, was er sprake van loondienst en slavernij en werden er materialen en voedsel geproduceerd voor de markt.
Deze vergulde zilveren kap van een Romeinse cavaleriehelm is waarschijnlijk bedoeld als offergeschenk. De helm stamt uit de vierde eeuw. Hij werd in 1910 gevonden bij het afsteken van veen bij Deurne.
Vroege middeleeuwen (450 tot 1050 na Christus)
Vroege Middeleeuwen A / Volksverhuizingstijd | 450 – 525 na Christus |
Vroege Middeleeuwen B / Merovingische tijd | 525 – 725 na Christus |
Vroege Middeleeuwen C / Karolinische tijd | 725 – 900 na Christus |
Vroege Middeleeuwen D / Ottoonse periode | 900 – 1050 na Christus |
Rond 400 komt er een einde aan het Romeinse bestuur van Nederland ten zuiden van de grote rivieren. De periode die hierop volgt wordt de vroege middeleeuwen genoemd. Het begin van deze tijd wordt ook wel aangeduid als de volksverhuizingstijd. Groepen mensen trokken weg en vestigden zich in andere streken. Over de vijfde eeuw is betrekkelijk weinig bekend, maar uit de zesde eeuw zijn er aanwijzingen dat nieuwe groepen mensen zich vestigden in onze streken. In de zevende en achtste eeuw nam de bevolking toe en bloeide de handel op. Nederland werd in fasen opgenomen in het Frankische Rijk, waarmee het Christendom – de religie van de Franken – definitief in het maatschappelijke leven was opgenomen. In deze periode verrezen de eerste kerken en kloosters.
Volle en late middeleeuwen (1050 tot 1500 na Christus)
In deze periode vond een toenemende verstedelijking plaats. In de elfde eeuw was het Frankische rijk uiteengevallen in verschillende kleinere rijken. Nederland was een afgelegen deel van het nieuwe Duitse rijk geworden. In die tijd ontwikkelden zich binnen het Duitse rijk politieke eenheden zoals bisdommen, graafschappen en hertogdommen, waaruit de latere gewesten en – weer later – de provincies zouden ontstaan. Bisschoppen, graven, hertogen en Leden van de elite lieten kastelen bouwen als basis van hun macht en als statussymbool. In de vijftiende eeuw kwamen bijna alle delen van ons land weer onder één bestuur: dat van de hertogen van Bourgondië, later opgevolgd door het Habsburgse rijk.
Nieuwe tijd (1500 tot heden)
Bronnen:
- Archeologisch Basis Register 1992
- Website: Archeologie-Posterholt.nl
- Website: Archeologieinnederland.nl