Aanleg waterleidingbuizen op het Hoge End (buurtschap Oud-Dijk)
In het najaar van 1994 werd dwars door akkervelden op het Hoge End (buurtschap Oud-Dijk) een waterleidingsbuis getrokken, die loopt van Zevenaar naar Wehl. Door Historische Archeologische Stichting (HAS) werd daarover contact opgenomen met de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Inmiddels heeft HAS met de medewerkers van deze dienst – met name met de provinciaal archeoloog – een intensief contact vanwege een andere opgraving in Wehl-Hessenveld. De ROB heeft zelf geen mogelijkheden iets te doen en geeft toestemming om de zaak in de gaten te houden en daar waar nodig archeologisch onderzoek te doen.
In oktober is het land nogal drassig en moest een viereneenhalve meter brede sleuf worden gegraven tot op de schone grond, om de zware machine voldoende houvast te geven. In die brede sleuf werd een kleine diepere sleuf gegraven om de pijp in te leggen. Midden op de akkervelden kwamen we de nodige verkleuringen tegen van paalgaten, afvalkuilen en ook een waterput. Tevens werd een greppel aangetroffen, voor een deel vergraven door een jongere ingraving met veel houtwerk. Natuurlijk lagen ook hier veel scherven aardewerk, een spinsteentje, wat kernstukken vuursteen en een fragment van een maalsteen van basaltlava. Deze uit de Eiffel geïmporteerde maalstenen zijn in onze omgeving goed bekend. De verkleuringen zijn verder onderzocht en de waterput werd met de hand uitgegraven. Het spreekt voor zich dat dit eind oktober geen aangename bezigheid is. Bovendien werden we nog gehinderd door de hoge grondwaterstand. Ondanks deze beperkingen konden we de onderkant van de waterput bereiken, een houten beschoeiing in de vorm van een x-hoek van paaltjes met daartussen een wirwar van takken en twijgen en een enorme hoeveelheid botten, kiezen en tanden en aardewerk. Het is duidelijk dat het aardewerk en de sporen uit de late ijzertijd stamden. Een nadere datering was op dat moment niet mogelijk. Via een zogenaamde C14-analyse werd de ouderdom van de takken en dus de waterput bepaald op 200 jaar voor Christus, plus of min 25 jaar. Definitief kan nu ook gezegd worden, dat we hier te maken hebben met een nederzetting uit de ijzertijd. Van de resultaten van dit archeologisch onderzoek werd in 1995 met medewerking van de voormalige gemeente Didam een tentoonstelling georganiseerd.
Proefonderzoek in verband met aanleg industrieterrein Kollenburg
In 1995 werd ook duidelijk dat de gemeente Didam plannen had om de akkers van het Hoge End te veranderen in het industrieterrein ‘Kollenburg’. Een kopie van de krantenberichten werd opgestuurd naar de ROB. In latere gesprekken met de ROB werd meerdere malen aangegeven, dat een deel van het archeologisch erfgoed in Didam op de schop ging. Uiteindelijk besloot de ROB een bezwaarschrift bij de gemeente in te dienen. Ze waren hier echter rijkelijk laat mee. Het is aan Alex Koster te danken dat er een nieuwe opgraving kwam op het Hoge End. Hij was uitgenodigd om als amateurarcheoloog mee te doen aan de projectgroep voor het schrijven van een handleiding voor de amateurarcheologen in Nederland. Dit boek kwam tot stand in samenwerking met het Anjerfonds Gelderland, het Provinciaal Museum G. M. Kam en de ROB. Alex Koster stelde de projectgroep voor in Didam een archeologische inventarisatie uit te voeren, die als voorbeeld kon dienen. De projectgroep ging akkoord en van de ROB werd toestemming verkregen om Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO-onderzoek) uit te voeren. Doelstelling van het zogenaamde AAO-onderzoek is te verifiëren of er op de locatie sprake is van een nederzetting uit de Romeinse periode en de vroege middeleeuwen. Door middel van vier raaien met proefsleuven van 2 x 10 meter werd er naar gestreefd meer inzicht te krijgen in de omvang van de vindplaats, de aard en de kwaliteit van de in de bodem aanwezige vondsten en de grondsporen. De conclusies van het onderzoek waren:
Het terrein bevat een grote dichtheid aan grondsporen, hetgeen hoge verwachtingen oproept voor de niet-onderzochte delen van het terrein. Gezien de geringe opgegraven oppervlakte en de vele vondsten, mag tevens gesteld worden dat er sprake is van een rijke materiële cultuur. De in het terrein aangetroffen archeologische resten maakten deel uit van een goed geconserveerde nederzetting, die gesitueerd is op de flank van een hoge dekzandkop welke ten dele afgedekt is door rivierafzettingen. De vondsten en grondsporen dateren uit de derde, vierde en vijfde eeuw na Christus. Het vondstmateriaal in zijn geheel duidt op een zwaartepunt in de vierde eeuw. Argumenten voor een gebruik van het terrein in de zesde en zevende eeuw zijn niet gevonden. Op grond van de oppervlaktevondsten, die zijn verzameld voorafgaand aan het onderzoek, en de beperkte omvang van het proefonderzoek, mag dit niet worden uitgesloten. Al met al heeft het proefonderzoek aangetoond dat het bedreigde terrein een belangrijk onderdeel van het bodemarchief bevat. Duidelijk is dat de overgangsperiode – van de late Romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen – gepaard ging met vele veranderingen op politiek, economisch en sociaal niveau. Toch is deze periode tot op heden archeologisch gezien moeilijk ‘grijpbaar’ en bestaat geen helder inzicht in de vele achtergronden bij de veranderingen. Juist om die redenen zijn de tijdens het proefonderzoek blootgelegde archeologische resten van een nederzetting net buiten de Limes uit deze periode, als zeer waardevol te beschouwen. Een uitgebreid onderzoek van deze nederzetting, dat de mogelijkheid biedt tot een beter inzicht in deze complexe periode, is dan ook gewenst.
Onderzoek door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in 1998
De resultaten van het proefonderzoek bleken zo positief, dat de ROB besloot om het terrein op te graven. Hier was echter veel geld voor nodig. Het gemeentebestuur van Didam, het provinciaal bestuur van Gelderland en de ROB zelf zorgden voor de nodige financiën. Maar het geld was absoluut onvoldoende om het gehele gebied op te graven. Besloten werd het accent te leggen op de laat Romeinse nederzetting. Hierover is uitgebreid verslag gedaan in de publicatie ‘Venster op het verleden’ en in een nog te verschijnen wetenschappelijke publicatie van de kant van de ROB. Niet alleen is veel werk gedaan door de ROB en zijn medewerkers; het meeste werk is verzet door de amateurarcheologen. Naast het Romeinse materiaal zijn er veel artefacten gevonden uit andere tijdsperioden. Dit vormde een goede gelegenheid om hierop nader in te gaan.
Van februari tot juni 1998 was het onderzoek van de ROB. Helaas was daarna het geld op. Om toch wat meer inzicht te krijgen in de totale omvang van de nederzetting, trok men nog gauw enkele sleuven dwars door het terrein. Met de verantwoordelijke archeoloog werd afgesproken, dat de amateurs deze opgravingsputten onder regie van de ROB verder zouden onderzoeken en uitgraven. In de zomer van 1998 kwam daar nog een nieuwe put bij die aansloot op de ROB-putten. Het was de bedoeling om een completer beeld te krijgen van enige huisplattegronden en een aaneen gesloten beeld van de opgraving te krijgen. Deze kleine opgravingen werden mogelijk gemaakt met financiële steun van het Liemers Museum, de Oudheidkundige Vereniging Didam en de HAS. De wegenbouwfirma Geven was inmiddels ook met het bouwrijp maken van het terrein begonnen en zette de nodige druk op het werk van de amateurs. Bij het uitgraven van de wegcunetten bleek, dat het nederzettingsterrein veel groter was dan men oorspronkelijk dacht. Met medewerking van de firma Geven en haar medewerkers werden enkele noodopgravingen mogelijk. Indien de amateurs dit vroegen werden de machines elders op het terrein ingezet en konden de amateurs aan de slag. Op deze manier is ook een grafveld op Kollenburg ontdekt, naast enkele waterputten en oventjes. Eén van de oventjes stamde uit de ijzertijd en was een pottenbakkersoven. De haardplaat met zijn openingen was nog aanwezig met diverse misbaksels, potten die tijdens het bakproces misvormd zijn.
De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) komt in 1999 terug
Tijdens de gehele tweede helft van 1998 werd het onderzoek door vele amateurs voortgezet en met zo’n succes, dat de ROB besloot om in januari 1999 nog twee weken terug te komen. Er werd een aanvang gemaakt met het graven van twee nieuwe putten. Helaas werd de Rijksdienst overvallen door het slechte weer en werd aan de amateurs gevraagd de vlakken verder te onderzoeken. Tijdens dit onderzoek kwam een industrieterreintje uit de Romeinse tijd tevoorschijn. Een stukje terrein waarop verschillende schuurtjes stonden waarin met name aan metaalbewerking werd gedaan. Tientallen ijzeren en bronzen baartjes werden gevonden naast door midden geknipte voorwerpen die bedoeld waren om omgesmolten te worden tot nieuwe voorwerpen. Smeltkroesjes en fragmenten van gietmallen maakten deel uit van de vondsten. Alhoewel bij de ROB erop werd aangedrongen om ook het aangrenzende terrein, waarop gebouwd zal gaan worden, te onderzoeken, bleek dit financieel niet meer haalbaar en ging veel informatie verloren. De amateurs kregen nog wat mogelijkheden op dit stuk terrein.
Bij de bouw van de hal van Fierkens in oktober 2000 kon het opgravingsonderzoek vóór de machines uit gedaan worden. Daar waar mogelijk werkte de firma Fierkens mee, maar voor het onderzoek van enige honderden vierkante meter restten slechts drie dagen. Vele munten werden gevonden naast de voortzetting van het industrieterreintje. Ruim 100 Romeinse spijkers werden gevonden. Was de kalk, de mortel die op twee plaatsen gevonden werd – naast en tussen veel grind – een bewijs van cementproductie of stamde dit uit een geheel andere periode? Waarvoor diende al het tufsteen dat werd gevonden en de vele fragmenten van dakpannen?
Gedurende de gehele periode van 1999 tot 2000 werd overal op Kollenburg gebouwd en daar waar mogelijk het uitgraven van de funderingssleuven gevolgd. Spectaculair daarbij was de vondst van een bronzen Romeinse kan naast vele honderden scherven, grondsporen en bronzen voorwerpjes waaronder de nodige munten. Misschien minder spectaculair maar voor de bewoningsgeschiedenis van Didam minstens zo belangrijk waren de talrijke vondsten over het gehele terrein van artefacten uit de vroege ijzertijd, de periode tussen 800 en 450 voor Christus. Door de vondst van vele sporen met materiaal uit die periode – zoals een waterput met daarbij een spieker of schuurtje, een oventje en vele andere sporen – kan met zekerheid gesteld worden dat er in die periode bewoning was. Scherven uit de bronstijd en steentijdvoorwerpjes zijn wel gevonden, maar zijn zo schaars dat daarmee geen bewoning kan worden aangetoond. Ook werden sporen gevonden uit de periode 450 tot 800 na Christus waaronder verschillende kenmerkende scherven met versiering en randen van potten naast een gouden broche, die gedateerd werd in de zesde eeuw. Ook in deze periode was vermoedelijk geen sprake van bewoning op de Hoge End.
Uitwerken en exposities
In de periode na 2000 wordt intensief gewerkt aan de uitwerking van de opgraving en werden er twee tentoonstellingen gehouden, één in het Liemers Museum en één in de Rabobank te Didam. Het nodige materiaal afkomstig van de opgraving is in handen van de stichting HAS en is thans te bewonderen in het Liemers Museum in Zevenaar. Veel hout uit een twintigtal waterputten is helaas nog niet onderzocht en ook nog niet de inhoud van veel van deze putten. Het gebrek aan geld is ook hier weer de boosdoener. En dan te bedenken dat de inhoud van twee van de vijf monsters uit de waterputten wel zijn onderzocht en tot de tien rijkste monsters van waterputten behoren van de Romeinse tijd in heel Nederland. Zeer veel informatie werd verkregen over welke gewassen werden verbouwd in de directe omgeving van de nederzetting.
De resultaten van het archeologisch onderzoek op Kollenburg zijn beschreven in de publicatie ‘Venster op het verleden, Didam – Kollenburg in de Laat-Romeinse tijd’ van de Historische en Archeologische Stichting (HAS). Klik hier voor een uitgebreid overzicht.
Bronnen:
- Henk Tomas in: ‘Didam 1815-2005, een Liemerse plattelandsgemeente’ (Didam 2008)
- Historische en Archeologische Stichting (HAS), ‘Venster op het verleden, Didam-Kollenburg in de Laat-Romeinse tijd’ (2001)