Weinig informatie over de eerste drie eeuwen
Hoogstwaarschijnlijk hebben – zoals in andere kerken in de streek – een of meer klokken in de toren van de Diemse dorpskerk gehangen. Het jaartal 1473 op een verdwenen klok geeft een eerste aanwijzing dat er daadwerkelijk geluid kon worden. Opmerkelijk is dat in de volgende drie eeuwen – op een enkele uitzondering na – met geen woord over klokken gerept wordt. Opmerkelijk omdat het aannemelijk is dat bijvoorbeeld bij de kerkbrand op het einde van de zestiende eeuw één of meer Didamse klokken verloren zijn geraakt of – als gevolg van de oorlogshandelingen – zijn gevorderd om tot geschut te laten ‘vergieten’. Mogelijk duidt een machtiging van graaf Albert van den Bergh, gedateerd 17 mei 1632, hierop. Volgens deze machtiging mocht richter Willem van Plees de geërfden en de ‘aanwesende Jonckeren’ bij elkaar roepen om te vergaderen over geldelijke middelen ‘soo tot dese Clocke van noode soude moegen wesen’. In zijn artikel over de klokkengietersfamilie Van Trier heeft A. Dorgelo in 1961 aangetoond dat in de eerste decennia van de zeventiende eeuw, maar ook in de jaren na de Franse inval in 1672, in de Liemers veel nieuwe klokken in de torens werden gehangen. Vermoedelijk zijn er toen – evenals tijdens de Napoleontische tijd omstreeks 1800 en de Tweede Wereldoorlog – klokken uit de toren gehaald om te vergieten tot geschut.
Klokkengieter Peckel naar Didam
Tijdens de periode van herstelde vrede na de Franse inval in het Rampjaar, past ook de poging die men omstreeks 1680 heeft ondernomen om een ‘horlogie offte uyrwerck’ in de toren aan te brengen. Het ontbreken van vermeldingen over klokken is des te opmerkelijker omdat omstreeks 1680 klokkengieter Rutger Peckel zich te Didam vestigde. Hij was te Huissen gehuwd met een dochter van Peter van Trier, de vierde van die naam die het beroep van klokkengieter uitoefende. Wanneer hij zich precies te Didam vestigde en wanneer hij deze plaats weer heeft verlaten, is niet meer te achterhalen. In de Didamse doop-, trouw- en overlijdensregisters komt zijn naam niet voor. Dat hij daadwerkelijk in Didam het klokkengietersvak heeft uitgeoefend, is zeker. In 1688 wordt melding gemaakt van het vervoer van het gietgereedschap van Didam naar Elst, waar Peckel een aantal klokken voor Elst, Huissen en Ressen heeft gegoten. Tevens staat vast dat Peckel in oktober 1692 in zijn werkplaats te Didam een ruim 1000 pond zware klok voor Herwen heeft gegoten. In 1699 is er sprake van tenminste één klok in de toren. Onderwijzer Harmen van Basel kreeg van de geërfden opdracht om op 1 september ’s avonds om 9 uur de klok te luiden bij gelegenheid van het overlijden van Mary Stuart, echtgenote van Willem van Oranje en koningin van Engeland.
Het was tot in de negentiende eeuw de taak van de koster-onderwijzer het uurwerk te onderhouden en de klokken te luiden. In 1726 werd bepaald dat de toenmalige onderwijzer Jan de Pieper jaarlijks ƒ 5,– kreeg voor het ‘kleppen’ bij begrafenissen.
Begin achttiende eeuw minstens twee klokken
In 1711 waren er weer problemen met de klok: kerkmeester Jan Post werd door de geërfden gemachtigd die ‘ten spoedigste te doen repareeren’. Op het einde van het jaar 1738 blijken er in de Didamse toren minstens twee klokken te hangen. Op 22 december van dat jaar wordt aan de drost gevraagd te onderzoeken hoe het komt dat de grote klok is gebarsten. Wat de oorzaak was, is niet bekend. Vermoedelijk heeft Jean Petit deze klok opnieuw gegoten. In de jaren 1740-1742 heeft deze klokkengieter, die uit Lotharingen stamde en in Helmond woonde, in Oost-Gelderland meerdere klokken gegoten. In november 1742 komt een zekere Hendrik van Geldrop het resterende ‘klokkenspijs na het gieten van de kloeken tot Didam overig ophalen’ om naar Helmond te brengen. Het karwei moet dus te Didam geklaard zijn, op het kerkhof zoals in die tijd gebruikelijk was. In het Geërfdenboek van die tijd komen meer rekeningen voor waarbij sprake is van het ‘vergieten van kloeken’. Slechte kwaliteit van het klokkenbrons en problemen om het brons tot zodanig hoge temperaturen te verhitten dat het dun vloeibaar werd en alle gietholten kon vullen, vormen de oorzaak dat klokken vaak barstten. Maar zoals gebruikelijk in die tijd luidde men bij feestelijke gelegenheden urenlang achtereen, hetgeen op de duur ook niet goed was voor de klokken. In 1748 was weer een klok gebarsten. In de kerkrekeningen wordt een bedrag van ƒ 50,– opgevoerd voor het vergieten van een klok. Gezien het bedrag moet het een kleine klok geweest zijn. A. Tinneveld vond een ongedateerde offerte van klokken- en geschutsgieter Pieter Seest uit Amsterdam die bereid was een gebarsten klok met een gewicht van 2200 pond voor een bedrag van ƒ 1.040,– over te nemen en een kleinere klok van 1600 pond te leveren voor ƒ 825,–. Onduidelijk is echter of het betreffende archiefstuk betrekking heeft op Didam. In 1777 komen de klokken van Didam weer ter sprake.
Nieuwe klok in 1777
Van 21 juli 1777 dateert een contract over het vergieten van een oude gebarsten klok. De Didamse drossaard G.W. van der Portzen, J.E. baron van Voorst, E.J. baron van der Schueren en kerkmeester C.D. Roelant gaven daarbij de in Isselburg woonachtige klokkengieter Christiaan Voigt opdracht een nieuwe klok van ‘eenen reinen suijveren klanck’ te gieten en de oude klok daarvoor te gebruiken. Uit het contract blijkt dat er op dat moment nog een kleine klok in de toren hing. De nieuwe klok moest daarmee harmoniëren. De 850 kilogram zware klok met een slagwijdte van 115 cm en een hoogte van 90 cm werd in aanwezigheid van de opdrachtgevers te Isselburg gegoten en door de gehele Didamse gemeenschap betaald. Deze klok had als opschrift:
Heer Wilhelm van der Portzen
Drossaard, richter en landschrijver der heerlijckheid Diedam
Heer Johan Egidius baron van Voorst
Heer Everardus Johannes baron ver Schuren,
Gecommitteerden
Carel David Roelant, kerkmeester Anno 1777 der heerlijckheid Diedam.
Een mededeling uit 1811, waarbij de maire van Didam de koster van de hervormde kerk opdracht gaf met alle – en niet beide – klokken te luiden bij gelegenheid van de geboorte van de zoon van keizer Napoleon, biedt ruimte aan de mogelijkheid dat na 1777 drie klokken in de Didamse toren hebben gehangen. De kleine klok werd in 1841 genoemd in de overeenkomst tussen gemeente en hervormde kerkvoogdij betreffende de eigendomsrechten van toren, klokken en uurwerk. Hij was ongeveer 500 pond zwaar en in slechte staat. Aan materiaal bracht deze ‘ouden geborsten klok’ toentertijd ƒ 515,07 op.
Klok gevorderd tijdens Tweede Wereldoorlog
De Voigt-klok uit 1777 werd in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers gevorderd. Op 20 januari 1943 werd de klok door medewerkers van Rüstungs Inspektion Niederlande uit de toren gehaald en naar het klokkendepot te Doesburg afgevoerd. Vandaar is hij via Tilburg naar Hamburg vervoerd alwaar hij in de smeltovens verdween. Na de Tweede Wereldoorlog nam de Hervormde Gemeente het gesprek op met de gemeente over een mogelijke overname en restauratie van de toren. Ook de klokken waren onderwerp van gesprek. Als één van de voorwaarden bij een mogelijke verkoop stelde men, dat als toren en klokken eigendom van de burgerlijke gemeente waren, de klokken op katholieke feestdagen niet geluid zouden mogen worden! Niet onvermeld mag de poging van pastoor Reuvekamp blijven, om een nieuwe klok in de Didamse toren te krijgen
Aankoop twee nieuwe klokken in 1961
Na een gunstig verlopen geldinzameling kon pas in 1961 door het kerkbestuur opdracht gegeven worden om twee nieuwe klokken te gieten. Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel voerden de opdracht uit en goten een 1700 kg zware klok met een doorsnede aan de klokkenmond van 138 cm, gestemd in D en een 1200 kg zware klok van 124 cm in E. In juni 1961 werden ze geleverd, op tweede Pinksterdag gewijd en in de toren opgehangen.
Het opschrift van de grote Maria-klok luidt:
Door oorlog’s geweld ging ik verloren
De Didammers schonken mij terug
Bij restauratie van deze toren
18 juni 1961 klonken mijn eerste klanken
Dat was om kardinaal Alfrink voor de
consecratie van deze kerk te bedanken
Aan Maria werd ik toegewijd
Ik hoop de lof van God te zingen nog lange tijd
Op de Andreas klok staat:
Andreas was de naam van de pastoor
Die de restauratie van de kerk en toren ondernam
Met Jan Giesen, Jo von der Haar, Hendrik Cornelissen en Gradus Looman
vormde hij het kerkbestuur van de parochie van Didam
Wanneer mijn stem over Didam klinkt in vreugd en rouw
dan zal hij door St. Andreas voorspraak de Heer vragen
dat het Didamse kerkvolk Hem altijd blijft trouw
Aanschaf derde klok in 1993
Vijftig jaar nadat de klok voor de Duitse oorlogsindustrie werd gevorderd, in april 1993, werd een derde klok in de toren gehangen. Het is de Vredesklok van 675 kg, die op 10 maart 1993 in aanwezigheid van een aantal leden van het kerkbestuur bij de firma Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel gegoten werd. Hij draagt naast de namen van de pastores en het kerkbestuur als opschrift:
Wilt heden nu treden,
wij kondigen een Genadejaar aan
Bronnen
- Kerkenboek Didam, Geloven rond de Diemse toren, duizend jaar kerkgeschiedenis, blz. 378-381, W.F.W.M. van Heugten en J.M. de Wit (Nijmegen 2000