Paneel 12: Buitengebied Loil

Inleiding

De OVD heeft in totaal 15 informatiepanelen in de voormalige gemeente Didam geplaatst. Voor een overzicht van alle informatiepanelen klik hier.



Hieronder vindt u een uitgebreide beschrijving van de afbeeldingen die horen bij dit informatiepaneel.

Foto 1: Havezate Groot Overenk (Loilderhofweg 13)

Rond 1400 wordt in een akte havezate Averhingh (Overenk) al genoemd; eigenaar was toen Henrick toe Averhingh. Niet veel later, midden 15e eeuw bezat de familie Momme enkele decennia het goed Overenk. In de tweede helft van de 17e eeuw kwam Overenk in handen van de familie Van Broekhuijsen (Van Broekhuizen). In die tijd had het al kenmerken van een havezate: een stenen gebouw met een gracht en een ophaalbrug. Vanaf 1712 was Overenk niet meer in adellijke handen.

In 1870 kocht Johannes Roosendaal voor zijn zoon Johannes Hendrikus ‘Het erve en goed Groot Overenk’. Zelf had hij in 1852 het goed ’t Hof Loil gekocht, niet ver van ‘Overenk’, waar zijn zoon Bernardus zou komen te wonen. In 1919 werd goed ‘Overenk’ overgenomen door Theodorus Johannes Roosendaal, zoon van Johannes Hendrikus, toen hij trouwde met Hendrina Johanna Wenting. Zij kregen vier kinderen, een zoon en drie dochters. Maar de ouders stierven zelf op jonge leeftijd, waardoor de vier weeskinderen bij familie werd ondergebracht;  boerderij ‘Overenk’ werd verpacht. In 1952 kwam zoon Theed en zijn zus Helena terug op de boerderij. In 1956 trouwde Theed met Dinie Peters en zij stichtten er een gezin. De boerderij was door de jaren heen al flink verouderd en vergde veel onderhoud. Daarom werd er begin jaren zeventig besloten om deze te slopen en een nieuwe woning te bouwen. Voor meer informatie klik hier.

Havezate Groot Overenk in 1721; pentekening van
Maximiliaan de Raedt (fotocollectie OVD)
Boerderij Overenk in 1971
(fotocollectie fam. Roosendaal). 

Foto 2: ’t Hof Loil (Loilderhofweg 6)

Vanaf 1400 stond ’t Hof Loil (ook Loilderhof genoemd) al in de boeken vermeld. Het was hoogstwaarschijnlijk sterk verbonden met het huis Loil, dat er zo’n 200 meter vandaan stond. Omstreeks 1830 was boerderij ‘Hof Loil  eigendom van R.M. van der Heiden tot den Engelenburg. Hij verpachtte het goed aan Jan van Heut en zijn vrouw Reinera Meijer. Jan overleed in 1830 en zijn vrouw hertrouwde een jaar later met Hendrik Slangenburg uit Lathum. In 1836 kochten Hendrik en Reinera de boerderij. Nadat zijn echtgenote overleden was, verkocht Hendrik Slangenburg op zijn beurt ’t Hof Loil in 1852 aan Johannes Roosendaal uit Beek. Die verpachtte de boerderij in eerste instantie, maar vanaf 1873 ging hij er zelf met zijn gezin wonen. 
Johannes Roosendaal en zijn vrouw Hendrina Thuis kregen veertien kinderen, waarvan er tien (!) in de eerste vijf levensjaren stierven. De vier overige kinderen waren twee meisjes en twee jongens. Zoon Johannes Hendrikus ging op de voormalige Havezate Overenk wonen, dat dichtbij ’t Hof Loil stond. Zoon Bernardus Theodorus nam ’t Hof Loil van vader Johannes over. Rond die tijd bezat Bernardus omstreeks 60 hectare grond, wat hem tot één van de grootste boeren in Didam maakte. Bernardus was in 1875 getrouwd met Louisa Albertina te Poel. Het stel kreeg vijf kinderen, allen meisjes, waarvan er twee jong stierven. De drie opgroeiende meisjes werden allen religieuze. In 1885 overleed moeder Louisa Albertina en een jaar later trouwde Bernardus met Geertruida Gerarda Bossman. Zij kregen zeven kinderen, waarvan zoon Willem in 1925 de boerderij overnam. In 1964 nam zijn zoon Wim ’t Hof Loil van hem over. In 2014 brandde de boerderij geheel af. Het werd daarna weer herbouwd, maar zonder boerderijfunctie. Voor meer informatie klik hier.

’t Hof Loil omstreeks 1960 (fotocollectie fam. Roosendaal)
’t Hof Loil omstreeks 1950 (fotocollectie gemeente Didam) 

Foto 3: Huis Loil (Steenakker 13)

Rond 1300 wordt huis (kasteel) Loil en ook het geslacht ‘van Loil’ in de boeken vermeld. In 1357 werd Albrecht Doys van Loel met huis Loil beleend, om het als ‘open huis’ voor de graaf van Kleef te bewaren. In die tijd had huis Loil diverse havezaten en ook een molen onder zich. In 1457 kwam het goed in handen van de Heren van Bergh. Rond 1500 verkocht Henrick van Loil het geheel aan Steven Reailt, richter in Didam, waarmee een eind kwam aan het geslacht ‘van Loil’ op huis Loil. In 1681 werd Jonker Derick Gerhard Swaefken, lid van ‘Raad van Gelder en Zutfen’ er eigenaar van. Zijn zoon, Amard Elbert Swaefken was Drost van Didam en dat geeft aan dat het een ‘voornaam’ huis was. Nicolaas Wayop, een van de weldoeners van de in 1716 opgerichte Statie Didam, kocht het goed in 1711. Na verschillende eigenaren gehad te hebben, kocht Andries Tengbergen huis Loil in 1781, toen hij drost werd van Didam. Rond die tijd werd ‘het huis’ vervangen door een statig landhuis. Zes jaar later overleed Andries Tengbergen en hij werd als drost en bewoner van huis Loil opgevolgd door zijn zoon Johan Andries. Laatstgenoemde vertrok naar Doesburg, waar hij burgemeester werd. Huis Loil bleef in handen van de familie Tengbergen; het werd verhuurd. Door het huwelijk van Johan Andries Tengbergen in 1791 met Florentina de Bruijn werd in 1830 de naam Tengbergen van kleinkind Pieter Franco veranderd in De Bruijn-Tengbergen. Hij was de eerste van de familie die vanaf 1865 weer enkele jaren op huis Loil woonde, nadat hij in Didam geplaatst was als Rijks-Ontvanger van de belastingen. In die tijd werd het huis ook wel ‘huis Tengbergen’ genoemd. Hierna werd het pand weer verhuurd tot zijn zoon Arnold Mathijs Hugo in 1897 trouwde en tot 1903 op huis Loil ging wonen. Hierna werd het pand nog enkele jaren bewoond door graaf van Limburg Stirum. In 1910 werd Johannes Freriks de nieuwe eigenaar, die er met zijn gezin ging wonen. Het pand was destijds al slecht en het bos eromheen was praktisch volledig gekapt. Nadat Johannes Freriks overleden was, werd huis Loil in 1927 aan de familie Radstake verkocht. Zij lieten het kort hierna afbreken en bouwden er een nieuwe boerderij.

Huis Loil omstreeks 1905 (fotocollectie Theo te Wil)
Huis Loil in 1783, gewassen pentekening van D.J. van Elten (fotocollectie OVD)

Foto 4: Molen van Jansen (Weemstraat 29)

De ‘möl van Jansen’, zoals deze molen in de volksmond heette, werd gebouwd in 1860. De eerste molenaar was Adriaan Vrieze. Hij trouwde in 1861 met Wilhelmina Weijers, afkomstig uit Didam. In 1867 werd zoon Albert geboren en hij zou enig kind blijven. Omdat Albert geestelijk achter bleef, was hij niet geschikt om de molen over te nemen. In 1896 kocht Johannes Nahuis, houthandelaar te Groenlo, de molen van de familie Vrieze om het in hetzelfde jaar weer door te verkopen aan de weduwe Johanna Jansen-Meyer, molenaarster uit Delden (O). Zij kwam met haar vier zonen en zwager Bernard Jansen naar Loil. Van de vier zonen bleef de oudste, Herman, in Loil op de molen. Herman trouwde in 1905 met Johanna Koenders. Zij was dochter van Theodorus Koenders, die tot 1878 eigenaar was van molen de ‘Korenbloem’. Die molen stond op 150 meter afstand van de molen van Jansen. Herman en Johanna kregen vijf kinderen. Het werd voor molenaar Herman Jansen steeds moeilijker om het hoofd boven water te houden. De concurrentie was moordend en de verdiensten laag. In 1925 stopte Herman met de werkzaamheden en de molen werd verkocht aan de Loilse pastoor Inden. Hij liet de molen direct na de aankoop slopen. Als geestelijk adviseur van de plaatselijke A.B.T.B. schakelde hij hiermee een concurrent uit. Hij zorgde er echter wel voor dat Herman Jansen een functie kreeg bij de A.B.T.B. in Loil en hij mocht met zijn gezin in het molenaarshuis blijven wonen. Voor meer informatie klik hier.

Molen van Jansen en de molenaarswoning, gezien vanaf de Loilseweg (naar een schilderij van mevr. Jansen – Peters)
Jan Jansen bouwde in het midden van de jaren vijftig op de plek van de oude molen een nieuwe woning
(fotocollectie fam. Jansen) 

Foto 5: Molen de Korenbloem (Kloosterstraat 8)

In 1855 liet molenaar Derk Gerritsen de molen ‘de Korenbloem’ bouwen. Hij had een molen aan de Wehlseweg in Loil, maar deze lag te laag en ving daarom te weinig wind. Hij sloopte daarom deze molen en begon met een nieuwe molen, die zijn vruchten af begon te werpen. Knecht Theodorus Koenders trouwde in 1876 met Johanna Gerritsen, de dochter van molenaar Derk. Hij kon de zaak niet draaiende houden en verkocht de molen in 1878 aan Albertus Lenderink, zijn broer Hendricus Lenderink werd de molenaar. In 1902 stierf Hendricus en omdat de verdiensten de laatste jaren niet geweldig waren, werd besloten om de molen te verkopen. Gerhardus Berendsen werd de nieuwe eigenaar, maar hij hield het ook niet lang vol. In 1905 werd hij failliet verklaard en moest hij de molen verkopen. Frans Ketels werd de nieuwe eigenaar. Met hem ging het wel voortvarend. Hij had in 1875 al de St. Martinusmolen gekocht waar hij ook bij woonde. Een knecht van hem, Hendrik Meuleman trouwde met de dochter van de molenaar, Anna Ketels, en nam hiermee in 1907 de Korenbloem over, waar zij ook bij gingen wonen. In 1910 brandde de molen en het woonhuis geheel af, waarna beiden weer opgebouwd werden. In de jaren twintig ging het financieel steeds slechter met Hendrik Meuleman en hij vertrok in 1927 met de noorderzon. In 1928 werd het geheel gekocht door de firma W.A. Gerritsen en Zn. en zij verpachtten het aan Jan Borst, die afkomstig was uit Harenkarspel. Zo’n anderhalf jaar later kon Jan de zaak kopen, maar hij vond het te duur. In 1933 werd het geveild en Hent Derksen uit Stokkum werd de nieuwe eigenaar. Door een grote explosie in Loil in april 1945, net na het einde van de oorlog, werd de molen zwaar beschadigd. Pas in 1948 was de molen volledig gerestaureerd. In de jaren zestig namen de zonen Wim en Henk de zaak van vader Hent over. Tot 1979 werd de Korenbloem gebruikt om graan te malen. Een grote renovatie volgde en werd in 1989 afgerond. In 2000 werden de bedrijfsvoering beëindigd. Thans wordt de molen nog regelmatig draaiende gehouden door vrijwilligers. Voor meer informatie klik hier.

Molen ‘De Korenbloem in juli 1976 (foto J.A. van Krimpen; fotocollectie Th. te Wil) 
Molen De Korenbloem met daarvoor het oude woonhuis van Willem Duis aan de Kloosterstraat 4 in het begin van de jaren zestig (fotoarchief gemeente Didam) 

Foto 6: Café Schaars (hoek Weemstraat/Doesburgseweg)

Al vanaf 1811 bevond zich in het pand een (uiterst klein) horecagebeuren, gerund door Hendrik Roos en Aleida Dudock. Het echtpaar bleef kinderloos, maar nicht Berendina Dudock zorgde voor het voortbestaan. Zij trok bij haar oom en tante in, nadat ze in 1825 trouwde met Franciscus Jeene. Het stel kreeg veertien kinderen, waarvan er vijf binnen enkele maanden stierven. Naast het café runde het paar ook een klein winkeltje. Nadat in 1867 moeder Berendina overleed, kwam het pand op naam van zoon Frans te staan. In 1870 trouwde hij met Hendrika van Bree en het stel kreeg twee zonen. In 1898 stierven maar liefs drie familieleden: de ouders Frans en Hendrika, en zoon Fransiscus. Hierdoor bleef alleen Bernardus over. Hij trouwde begin 1899 met Johanna Banning. Het stel kon het café niet draaiende houden en in 1904 werd het faillissement aangevraagd. Het hoogste bod werd uitgebracht door Jan Schaars en hij werd eigenaar van het pand. Hij was in 1898 getrouwd met Grada Berta Uiting. Ze kregen drie kinderen, twee dochters en een zoon, Teun genaamd.

Zakelijk gezien ging het Jan Schaars voor de wind, zo goed zelfs dat hij in 1919 een geheel nieuw pand liet bouwen. Zoon Teun nam het geheel over in 1929, enkele maanden nadat hij getrouwd was. De zaak draaide goed. Nadat Teun met het winkeltje was gestopt, liet hij in 1935 een zaal aan het café bouwen. Teun Schaars en zijn vrouw Marie Berendsen kregen twaalf kinderen, maar geen van deze kinderen had interesse om de zaak over te nemen. Daarom werd het in 1967 verkocht aan Wim en Dien van Mierlo. Hierbij kreeg de zaak ook de naam ’t Roodborstje’. Vier jaar later verkochten Wim en Dien het geheel aan Sjef en Riky Straatsma, maar ook zij verkochten ’t Roodborstje’ op hun beurt in 1977 aan Gerrit de Vries. De zaak begon minder te lopen en Gerrit ging wat veranderen en gooide het op de ‘discotour’. Dit mocht niet baten, in 1982 werd hij failliet verklaard. Zijn opvolger, de heer Lovink, ging helemaal op de ‘discotour’ en verbouwde de zaak grondig. Hierbij kreeg het ook een nieuwe naam: Las Palmas, die begin 1984 geopend werd. Maar ook Lovink verkocht de zaak al snel, in maart 1986 werd het overgedragen aan Leo en Greet Voermans. Niet veel later, in augustus 1986, legde een grote brand het gehele complex in de as. De zaak werd niet meer herbouwd, in plaats hiervan kwamen er enkele geschakelde woningen te staan. Voor meer informatie zie jaarboek Aover Diem, jaargang 2010.

Het nieuw gebouwde pand van Jan Schaars omstreeks 1920 (fotocollectie Henk Kuppens)
Café ’t Roodborstje in het begin van de jaren zeventig (fotocollectie Sjef Straatsma)

Foto 7: Herberg Het Nachtegaaltje (Doesburgseweg 9)

Op een kaart uit 1783 staat al bebouwing op de plaats van de herberg, maar of het toen al daadwerkelijk een herberg was is niet bekend. De vroegste bekende vermelding van Het Nachtegaaltje is uit 1821. In 1830 was Willem Bolder er kastelein. Op een tapperslijst uit 1824 wordt hij al genoemd, dus het is hoogstwaarschijnlijk dat hij destijds ook al op “Het Nachtegaaltje’ zat. In 1839 verkocht Willem de herberg aan zijn zoon Hendrik. Willem was toen 65 jaar, werd waarschijnlijk ziekelijk, want een half jaar later overleed hij. Zoon Hendrik zat er maar kort, want in 1841 overleed hijzelf, een vrouw en drie jonge kinderen achterlatend. Zijn vrouw, Maria Menting hertrouwde een jaar later met Wenceslaus Beekman uit Ulft. In 1850 overleed moeder Maria Menting en haar man hertrouwde weer. In 1863, toen de drie kinderen van Hendrik Bolder en Maria Menting volwassen waren, werd de herberg bij akte van scheiding toebedeeld aan hen. Zij lieten in hetzelfde jaar het geheel veilen en door het hoogste bod van 2519 gulden werd Antonij Banning de nieuwe eigenaar. In 1892 kregen drie zonen van hem, Johannes, Albertus en Bernardus, de herberg op hun naam. Twee jaar later overleed vader Antonij en zoon Johannes werd de nieuwe uitbater. Zes jaar later is dit blijkbaar weer veranderd, want in het bevolkingsregister van 1900 staat zoon Albertus als herbergier vermeld, terwijl zijn twee broers als klompenmaker vermeld staan. Hetzelfde jaar huwde hij met Allegonda van Ditshuizen. Twaalf jaar later overleed hij en de herberg kwam op naam van zijn weduwe. Allegonda hertrouwde een jaar later, in 1913, met Johannes Pruis, de vergunning bleef op haar naam staan. Echter tot 1921, toen schreven B. en W. van Didam de vergunning over naar het pand van J.W. Wiendels in Oud-Dijk, waarmee een eind kwam aan de uitoefening van café Het Nachtegaaltje.

Het woonhuis aan de Doesburgseweg 9 in 1990 (fotocollectie OVD)
De voorzijde van het woonhuis aan de Doesburgseweg 9 in 1990 (fotocollectie OVD) 

Foto 8: Huize Bosslag (Bosslagstraat 14)

In 1832 was de heer Gezelschap eigenaar van het landhuis Bosslag in Loil met zo’n 12 hectare grond. In 1851 werd het gehele goed ‘Bosslag’ verkocht aan de heer A.H. Büchler. Zijn dochter Goverta Machtella en haar echtgenoot Jacob Volkert Schattenkerk erfden het na het overlijden van haar vader in 1863. Het stel bleef in Doesburg wonen en de Bosslag werd verhuurd. In 1897 liet Jacob Volkert Schattenkerk zijn grootvader, waar hij naar vernoemd was, herbegraven nabij huize Bosslag. Zijn grootvader was ‘oud kapitein ter See’. Hij overleed in 1841 en werd in Emmerich begraven. Enige zoon van Jacob Volkert, Charles Govert, ging in 1920 op huize Bosslag wonen. Hij was destijds burgemeester van Herwen en Aerdt. Nadat hij in 1923 gepromoveerd was tot burgemeester van Tiel, diende hij te verhuizen naar Tiel. De Bosslag werd weer verhuurd. Na zijn pensionering in 1946 ging Charles Govert weer wonen op de Bosslag. Dit was ook weer van korte duur, want binnen twee jaar overleden hij en zijn vrouw. De kinderen waren al uitgevlogen. Vanaf die tijd werd huize Bosslag weer verhuurd. In 1965 verkocht de familie Schattenkerk huize Bosslag, na het ruim 100 jaar in handen te hebben gehad.

Landhuis ’t Bosslag in 1970 (fotocollectie S.H.B.O)
De Bosslaglaan (fotocollectie familie Schattenkerk)

Dit paneel is mede mogelijk gemaakt door: