Paneel 11: Historische locaties Oud-Dijk

Inleiding

De OVD heeft in totaal 15 informatiepanelen in de voormalige gemeente Didam geplaatst. Voor een overzicht van alle informatiepanelen klik hier.



Hieronder vindt u een uitgebreide beschrijving van de afbeeldingen die horen bij dit informatiepaneel.

Afbeeldingen

Foto 1: Kinderkamp in 1920 (nu industrieterrein De Fluun)

Het quarantainekamp
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden in Duitsland de besmettelijke ziekten pokken en vlektyfus vastgesteld. Om besmetting te voorkomen werden in Nederland medische controles uitgevoerd aan de grens. Daarnaast werden er quarantainekampen gebouwd voor deserteurs en ontvluchte krijgsgevangenen uit Duitsland. Op 18 juni 1917 werd het quarantainekamp in Didam geopend. Het kamp was gelegen aan de overkant van het stationsgebouw (nu industrieterrein De Fluun) en bestond uit negen houten barakken, verdeeld in drie verblijfsbarakken, een zieken- en vrouwenbarak, een huishoudbarak, een bad- en desinfectiebarak, een officiersbarak, een bergplaats en een wachtlokaal. Het kamp kon maximaal 150 bewoners herbergen en was met prikkeldraad omheind om vluchten te voorkomen. Voor de bewaking waren 16 militairen en 2 onderofficieren aangewezen.

Vermoedelijk bij de opening van het quarantainekamp in juni 1917. Directeur dominee G.J.B. Stork (midden met zwarte jas en hoed) met diverse autoriteiten en personeel. 
Twee zieke krijgsgevangenen, een verpleegster, directeur dominee G.J.B. Stork (rechts) en zijn echtgenote (links) in de ziekenboeg in 1918

De deserteurs en ontvluchte krijgsgevangenen die in het gebied tussen Neede en rivier de Waal werden aangehouden werden – afhankelijk van de afstand – per trein naar het quarantainekamp in Didam vervoerd. Daarvoor waren speciale quarantainewagons beschikbaar. Normale reizigers mochten daar niet in plaats nemen. Na elk transport werden deze wagons grondig gereinigd. In het kamp werden de deserteurs en krijgsgevangenen voorzien van een nummer en speciale kleding. Na een grondige reiniging in de badkamer werden ze door een dokter onderzocht. Vervolgens verbleven ze 16 dagen in de hen toegewezen barak, die verdeeld was in een eet- en slaapzaal. Die periode was nodig om vast te kunnen stellen wie wel en wie niet besmet waren. Besmette personen gingen naar de ziekenbarak. De anderen verlieten het kamp en werden – onder militaire begeleiding – bij de verschillende consulaten afgeleverd. Na vertrek werden de bedden en dekens gedesinfecteerd en de barakken grondig met creoline schoongemaakt.

Op 11 november 1918 kwam er een eind aan de Eerste Wereldoorlog. Dat zorgde voor een enorme stroom vrijgelaten krijgsgevangenen vanuit Duitsland richting Nederland. In Zevenaar kwamen er dagelijks tussen de 1000 en 2000 de grens over. Voor zover het mogelijk was bij dergelijke aantallen, werden bij station Zevenaar ‘verdachte’ personen aan een kort medisch onderzoek onderworpen. Een deel daarvan werd voor nader onderzoek doorgestuurd naar het quarantainekamp in Didam. In de periode van 18 juni 1917 tot 1 mei 1919 werden in het quarantainekamp in Didam omstreeks 2500 krijgsgevangenen en deserteurs opgenomen, verzorgd en doorgestuurd. Het aantal krijgsgevangenen dat in Didam uiteindelijk verbleef, was hier een veelvoud van (ruim 12000). Ze hadden onder meer de Franse, Russische, Belgische, Engelse, Italiaanse of Portugese nationaliteit. Van de in het quarantainekamp Didam opgenomen militairen zijn er 7 overleden.

Het kinderkamp
Nadat de laatste krijgsgevangenen en deserteurs het quarantainekamp hadden verlaten, kwam het kamp een tijdlang leeg te staan. Nadat de barakken een opknapbeurt hadden gekregen, werd het kamp gebruikt voor opvang van kinderen met een zwakke gezondheid uit de grote steden. Zij kwamen naar Didam om aan te sterken in een bosrijke omgeving (Montferland). Op 21 juli 1919 werd de eerste groep van 86 jongens naar het kinderkamp gezonden. Het kamp werd alleen in de zomer gebruikt. Mevrouw J.C.M. Stork-van Ralen, de echtgenote van dominee G.J.B. Stork, had de dagelijkse leiding. Zij was ook betrokken geweest bij het quarantainekamp. In 1929 werd besloten om het kamp te verplaatsen naar de gemeente Soesterberg omdat deze plaats centraler was gelegen. Hiermee kwam een eind aan het kinderkamp nadat er die tien jaar in totaal 3792 kinderen waren verzorgd.

Kinderkamp in 1920. Midden-boven: het stationsgebouw. 
Links: pijp van de roomboterfabriek.
Een aantal kinderen in het kinderkamp omstreeks 1922.

Bronnen


Tomas, H., Het quarantainekamp van Didam, in Oaver Diem 2001, nummer 16
De Maasbode van 27 augustus 1917
Algemeen Handelsblad van 20 november 1917
De Telegraaf van 28 november 1918


Foto 2: R.K. Land- en Tuinbouwschool van de A.B.T.B. in 1922 (nu Dijksestraat 12)

Na de oprichting van de ABTB (Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond) in 1917 besloot de overheid in drie provincies tot oprichting van scholen voor land- en tuinbouwonderwijs. Al snel werd duidelijk dat ook de Liemers behoefte had aan deze vorm van onderwijs. Uiteindelijk genoot Didam de voorkeur onder meer vanwege het beschikbaar stellen van een subsidie van 20.000 gulden. De nieuwe school werd op 5 januari 1922 in gebruik genomen. In het begin was het improviseren en was het een winterschool met proeftuin voor landbouwonderwijs. Na twee winterperiodes kwam er een afsluitend examen. Vanaf 1927 werd het roer drastisch omgegooid. De proeftuin werd opgewaardeerd tot een intensief demonstratie-tuinbouwbedrijf met platglas en koudwarenhuis, een druivenserre, drie verwarmde kassen en een kweekkas. Daarnaast werd een gedeelte van de tuin gebruikt voor fruitteeltonderwijs. Na 1945 werd de school uitgebreid met een verdieping en in 1957 werd de naam van de school gewijzigd in Middelbare Land-en Tuinbouwschool. Door verminderde belangstelling werden de tuinbouwactiviteiten in 1961 beëindigd. In 1973 sloot de landbouwschool haar poorten na een fusie met de Middelbare Agrarische School in Doetinchem. In het vrijkomende gebouw vestigden zich eerst de Martinus- MAVO en hierna het Liemers College, afdeling Didam. In Groessen werd in 1948 een R.K. Tuinbouwschool geopend die in 1959 met de lagere landbouwschool in Oud-Zevenaar gecombineerd werd tot de latere Land- en Tuinbouwschool Zevenaar-Groessen.

Voor meer informatie klik hier

De R.K. Land- en Tuinbouwbouwschool van de A.B.T.B. 1922
De R.K. Middelbare Land- en Tuinbouwschool omstreeks 1960

Foto 3: Burgemeesterswoning omstreeks 1960 (nu Dijksestraat 38)

Toen de markante burgemeester Jhr. H.H.J.M. van de Poll in 1921 aantrad als burgemeester van Didam, liet hij een forse woning bouwen dat maar liefst 17 kamers bevatte. Opvallend aan de bouw was de representatieve voorgevel die bestaat uit twee zogenaamde Gelderse gevels met tussenbouw. Aan de linkerkant bevonden zich de werkruimten van de burgemeester zoals de spreekkamer en een grote vergaderzaal. Daarom is de linkergevel breder dan rechtergevel. De jonkheer vertrok in 1934 naar Nijmegen na een turbulente ambtsperiode in Didam. De burgemeesterswoning is een gemeentelijk monument.
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog was in de voormalige burgemeesterswoning een commandopost van het Nederlandse leger gevestigd. De grensbewaking bij Didam was opgedragen aan militairen van de derde compagnie van het 22e grensbataljon (3-22 GB). In de voortuin hadden de militairen een uitkijkpost ingericht, die slechts ruimte bood aan drie wachtposten. Boven hun hoofd was een planken dakje aangebracht, dat met wat aarde en takken gecamoufleerd was. Door een kijkgat konden ze het wegennet in het oog houden, met name richting de Duitse grens. Soldaat Thomas van Kekem stond op 10 mei ’s morgens vroeg op wacht in de uitkijkpost. Toen de Duitsers vanuit Babberich via de Ravenstraat verder wilden, bood Van Kekum verzet. Hij moet binnen een kwartier na de grensoverschrijding van de Duitsers dodelijk getroffen zijn. Zijn stoffelijk overschot werd ter plaatse begraven maar al na enkele weken vond de herbegrafenis plaats in Didam. Thomas van Kekum behoort tot de eerste Nederlandse militairen die het leven lieten bij de inval van de Duitsers in Nederland.

De voorzijde van de burgemeesterswoning omstreeks 1960 aan de huidige Dijksestraat 38

Foto 4: Café De Stoommolen in 1960 (nu Dijksestraat 52)

Herman Ketels en zijn vrouw Helena Wolsing kochten in 1921 het horecapand op de hoek Ravenstraat-Dijksestraat. Ketels was molenaar geweest en daarom stond hij bekend als ‘stoommulder’. Zijn zoon Harry zou het café later ‘De Stoommolen’ noemen. Op 10 augustus 1925 werd het pand ernstig getroffen door een wervelstorm, ook bekend als ‘de orkaan van Borculo’. Ruim 8 maanden na de fatale datum verrichtte burgemeester Van der Poll de eerste steenlegging voor het herstel van de bedrijfsgebouwen van de familie Ketels. Het café kende geen zalen voor feesten en vergaderen meer. In de winkel werden kruidenierswaren verkocht. Henk Ketels begon in het pand van zijn ouders een kapperszaak. Later vestigde hij zich in de Dijksestraat en daarna in de Spoorstraat. In 1953 overleed Herman en kwam zijn vrouw er alleen voor te staan. In 1957 nam zoon Harry het bedrijfspand over en werd de zaak feestelijk heropend. De jaren die daarna volgde waren niet altijd succesvol. In 1983 was een faillissement onafwendbaar.
De nieuwe eigenaren werden de firmanten Zuur en Middelhof, die het weer in april 1986 verkochten aan Frank Gesthuizen. Sinds die tijd heet het Partycentrum Plok (Plok is de bijnaam van Frank Gesthuizen). De Stoommolen hield formeel op te bestaan. 

De westzijde van café-restaurant ‘De Stoommolen’ in 1960
De voorzijde van Café-restaurant ‘De Stoommolen’ omstreeks 1960  

Foto 5: Restant Kasteel Didam in 1729 (nu tegenover Dijksestraat 40

Een tekening uit de atlas van de Berghse goederen in Didam anno 1729 toont ons het kasteel dat door een gracht omgeven was. Het kadastrale plan van 1830 geeft nog duidelijk langs de Dijksestraat de grachten aan van dat vroegere kasteel. Volgens de overlevering kon er rond 1900 nog op deze grachten worden geschaatst.
Kasteel Didam wordt in 1314 voor het eerst genoemd. Op 21 januari 1505 werd de burcht door brand verwoest en nadien voor het grootste gedeelte afgebroken. Het laatste restant was de zware tufstenen woontoren, deze werd in 1609 gesloopt. Die toren noemde men De Bergvrede en ook wel Meurse toren. De Meursweg en Bergvredestraat heinneren nog aan dit stuk Didamse historie. Bij het kasteel stond ook een standerdmolen met windrecht. Het gebied tussen het kasteel en de Meursweg heette nog lang Molenkamp. Het kasteel was eigendom van de Gelderse hertogen en de graven van Meurs hebben het ongeveer anderhalve eeuw in leen gehad. Oswald van den Bergh (1442-1506) hechtte veel waarde aan het bezit. Hij verbleef er regelmatig met zijn vrouw Elisabeth van Meurs (1445-1493). In tijd van oorlog moest het echter ter beschikking staan van de Gelderse hertogen. Didam was in die tijd één van de belangrijkste bezittingen van Huis Bergh. Het kasteel was het middelpunt van de heerlijkheid Didam. Gedurende enige eeuwen waren de heren van den Bergh en de graven van Meurs dus buren en mede-eigenaars van het dorp, zonder dat dit ooit tot moeilijkheden schijnt te hebben geleid.

Restant kasteel Didam in 1729 in de Atlas van Berghse bezittingen in Didam

Foto 6: Havezate Hagen in 1721 (nu Dijksestraat 39-45)

De havezate Hagen (De Haagh), in het gebied Waverlo (nu Oud-Dijk) behoorden oorspronkelijk tot de goederen van het kasteel Didam. De betekenis van het begrip ‘havezate’ is niet éénduidig. Oorspronkelijk betrof het een wat groter, stenen gebouw dat omgeven was door een gracht en slechts toegankelijk via een ophaalbrug. Het werd veelal bewoond door de lage adel. Deze havezate lag dicht bij het moerassige Waverlobos dat omringd was door een verhoogde wal waarop haagdoorn groeide. Havezate Hagen was gebouwd naast het kasteel van Didam. De huidige Haaghweg is naar deze havezate vernoemd. Het wordt al in 1346 genoemd in de Berghse leenregisters. De Van Lenneps waren de oorspronkelijke bezitters van deze havezate. In 1617 kwam het in bezit van jonker Gerhard van Aerde. Na hem volgde als laatste Daniella Maria van Aerde die het verkreeg uit erfrechten. Havezate De Haagh werd in 1793 verkocht aan Dr. Joan Bernard Heijdendael.

Uit: De Marken van Gelderland in Geschiedkundige Atlas van Nederland, Martinus Nijhoff, Den Haag (1924-1935).

Pentekening van havezate Hagen in 1721 van Maximiliaan de Raadt 

Foto 7: Huis Dijk in 1964 (nu Ravenstraat 2)

Huis Dijk werd volgens Tinneveld in zijn Toponymie van Didam al benoemd in 1346 als ‘die alinge hofstede gelegen tot Diedam voir den Diick’. De adelijke havezate Dijk behoorde oorspronkelijk tot de bezittingen van het kasteel Didam. Omstreeks 1809 werd het goed ‘den Dijk’ afgebroken en werd een nieuwe boerenwoning gebouwd maar behield het wel zijn naam. Deze boerderij brandde in 1887 volledig af en daarna werd Huis Dijk gebouwd zoals we het nu nog kennen. Wat opvalt is het statige herenhuisachtig voorhuis met een oprijlaan. Aan de weg staan stenen kolommen waarvan de linkerkolom voorzien is van ‘ Huis’ en de rechterkolom ‘Dijk’. Van 1850 tot 1967 werd Huis Dijk bewoond door de familie Thuis die veel invloed had binnen de gemeenschap van Didam zowel maatschappelijk als kerkelijk. Zo was Johannes B.A. Thuis (1868-1945) ‘projectontwikkelaar’. Hij exploiteerde samen met notaris H.G.N. van Romondt een ontginningsbedrijf om het bosgebied in de Didamse buurtschappen De Parkes, Holthuizen, ’t Vriesland, het Hollandse veld, De Meikamer en Den Bosch in cultuur te brengen. Sinds 1967 is Huis Dijk in bezit van de familie Lieshout. Huis Dijk is een rijksmonument. 

Huis Dijk voor de fatale brand in 1887.
Huis Dijk zoals die na de brand van 1887 werd gebouwd. Deze afbeelding is van 1964.

Foto 8: Havezate Hees in 1721 (nu Hazenpad 3, gemeente Zevenaar)

Het goed Hees komt onder die naam al voor in 1370. Dideric van Ulft verkocht toen een aantal landerijen, waaronder de Hees in het Didamse buurtschap Waverlo, aan de heer Van den Bergh. Uit 1467 dateert een vermelding dat ook een havezate stond die eigendom was van Evert van Ulft (van het gelijknamige kasteel Ulft). De havezate lag in een uitloper van het  Waverlobroek (broek is laagland bedekt met opslaghout). De volgende eigenaar was toen Walraven van Lennep die ook de rechten bezat van het holtrichterschap (???)  van het Waverlobos. In 1533 trade een dochter van Walraven van Lennep, Alyt, in het huwelijk met Gysbert van Delen. Na enige tijd werden de Van Delens eigenaar van de havezate en de familie bleef dit tot in de zeventiende eeuw. Hierna kreeg het goed nog vele eigenaren. Rond 1800 werd de havezate afgebroken ten behoeve van nieuwbouw van een boerenwoning. In 1875 woedde er een brand waarbij in ieder geval het achterhuis moet zijn afgebrand. Door de grenscorrectie tussen de gemeente Didam en Zevenaar van 2005 ligt het goed sinds die tijd binnen de gemeente Zevenaar langs de snelweg A12 (Arnhem-Oberhausen).

Pentekening van havezate Hees in 1721, getekend door Maximiliaan de Raadt.

Dit paneel is mede mogelijk gemaakt door: