Paneel 09: Historische locaties in Greffelkamp

Inleiding

De OVD heeft in totaal 15 informatiepanelen in de voormalige gemeente Didam geplaatst. Voor een overzicht van alle informatiepanelen klik hier.



Hieronder vindt u een uitgebreide beschrijving van afbeeldingen die horen bij dit informatiepaneel.

De historische locaties in Greffelkamp worden in de volgende hoofdstukken nader uitgewerkt.

  1. Algemeen
  2. Havezaat De Avesaet
  3. Havezaat De Baarle
  4. Havezaat Kerkhoven
  5. Havezaat De Luynhorst
  6. Havezaat De Manhorst
  7. Havezaat Schadewijk
  8. Havezaat De Nevelhorst
  9. Het Nevelhorstmeer
  10. De Tatelaartol


Algemeen

Didam is altijd een landbouwgemeente geweest. Eeuwen geleden werd al gesproken over een zestiental hoeven die in de buurt van de kerk lagen, waar ook het kasteel Didam was gebouwd. Didam behoorde tot het grensgebied van het graafschap Bergh, terwijl bijvoorbeeld Wehl behoorde tot het hertogdom Kleef. Zowel kasteel Didam als huis Loil werden vermoedelijk gebouwd voor de verdediging van elkanders territoria. 

In 1340 werd voor het eerst over de ‘Greflicher buerscap’ geschreven. In 1346 ’to Grefflinchem’, in 1402 ‘in der buerscap van Grefliken’, in 1410 ’to Greflichem’, in 1466 ‘in Greflickerhemer buerscap’, in 1656 ‘Greefflickemp‘ en in 1650 ‘Greffelen Camp’. Nadien is het Greffelkamp geworden. Waarschijnlijk bevat het eerste lid de veronderstelde persoonsnaam ‘Gravilo’. ‘inghem’ heeft zich later ontwikkeld tot ‘kamp’. Een kamp is in de toponymie een open ruimte of veld in het landschap.  

In de buurtschap Greffelkamp stonden veel havezaten. Een havezate was een enigszins verdedigbaar huis, vaak omgeven door een gracht en met gemetselde muren. De eigenaar genoot een aantal voorrechten, de heerlijke rechten, zoals het lidmaatschap van de Staten van Gelderland, het recht van duivenvlucht – herkenbaar aan de aanwezigheid van een duiventoren en/of duivengaten in de gevel -, de jacht op klein wild en het boerrichterschap (burenrechtspraak namens de graaf).


De Avesaet (huidige plaats: Luijnhorststraat 7)

De Avesaet heette ook wel de Havezaat. Het werd voor het eerst vermeld in 1648 als: ‘het huys die Greffelickkemp, vulgo d’havesate genoemt’. Daarna: 1689: ‘Havesate’, 1711: ‘Avesaath‘, 1720: ‘Havesaeth, Havesathe’, 1735: ‘’t Havesaeth’ 1820: ‘Het havezaat’. Volgens amateur-historicus Nol Tinneveld moet dit het oorspronkelijke ‘hof Greflichem‘ zijn geweest. In 1832 was het in bezit van Baron Joost Hendrik Antoon van der Heijden (sectie B 789 t/m 791).

De Baarle (huidige plaats: Baarleweg 6)

Het Huis Baerl werd voor het eerst vermeld in 1340: ‘in derselver buerscap bi Baerlo’. Daarna: 1390: ‘dye van Bearle’, 14e eeuw: ‘in den Baerlehof’, 1489: ‘Johan van Baerl’, 1680: ‘de Baerel’, 1772: ‘Havesaath de Baal’, 1820: ‘de Kleine Baal’, 1820: ‘Baalse hof’. De Baal of de Baerl was een ver naar het westen doorgeschoven belangrijke woning aan de rand van de lage grond. Baar betekent kaal, woest. In 1832 in bezit van Baron Joost Hendrik Antoon van der Heijden (sectie B 17 t/m 29).

Kerkhoven (huidige plaats: Kerckhoveweg 18)

Kerkhoven werd voor het eerst vermeld in 1408 maar dan als: ‘Des Smeeds guet’. Vervolgens: 1410: ‘Des Smedenhofstede to Greflichen uppen kirckhaven’, 1458: ‘Smedes guede to Grefflichem’, 1695: ‘Het adelicke goet Kerckhaven’, 1698: ‘Adelijk goed Kerkhoven’, 1718: ‘De havesathe Kerkhoven’, 1723: ‘Smeedes hoffsteede op den Kerckhoeve’, 1741: ‘Havesathe Kerkhoven of Smeedeshofstede’, 1810: ‘Kerkhoven of Smedershofstede’, 1820: ‘het goed Kerkhoven’. Vermoed wordt dat Smeedes hofstede op grond stond die vroeger van de kerk was óf dat het afstamt van het geslacht Kerkhoven. In 1832 in bezit van Johan Andries Tengbergen (sectie B 802 t/m 812).

De Luynhorst (huidige plaats: Luijnhorststraat 9)

Van de havezate De Luynhorst gaat de bewoningsgeschiedenis terug tot 1356, toen Werner van Ludenhorst een leen kreeg, waarschijnlijk van huis Loil. Daarna: 1408: ‘Die Ludenhorst’, 1410: ‘Die Ludenhorst’, 1475: ‘Gerrit van Lunenhorst of Lunhorst’, 1577: ‘Lunhorst‘, 1702: ‘Juffers Hagewolt tot die Luinhorst’, 1743: ‘Havesaet Luynhorst’, 1820: ‘De Luunhorst’. Vermoedelijk was het eerste deel een persoonsnaam. In 1832 in bezit van Joost Hendrik Antoon van der Heiden (sectie B 75 t/m 78).
Volgens de overlevering zou men onder de lindeboom op de Luynhorst de geschillen op buurtniveau namens de graaf hebben beslecht.

De Manhorst (huidige plaats: Manhorstweg 14)

In 1295 werd al ‘Jacobum de Manvorst’ genoemd. Vervolgens: 1304: ‘Rudolf de Manvorst’, 1408: ‘dat guet to Manvoerst in velde, in broecke ende in bossche’, 1410: ‘een hofstaat heit Manvorst’, 1458: ’tot guede to manvoerst’, 1610: ‘Manhorst‘, 1759: ‘Havesathe Manhorst’, 1772: ‘Manvorst of Oldegoor’, 1820: ‘de Manhorst’, 1904: ‘Manhorst of Woldenborg’. De Manhorst betekent vermoedelijk een omheinde ruimte, de woonplaats van Manno. De naam Woldenborg verwijst naar het geslacht Woldenborg dat eeuwenlang eigenaar van de Manhorst is geweest. Volgens de tekeningen van Maximiliaan de Raadt had de Manhorst in 1721 een mooi karakteristiek torentje. In 1832 in bezit van Baron Godefridus A. X. van Voorst tot Voorst en consorten (sectie B 251 t/m 262).

Schadewijk (huidige plaats: Manhorstweg 16)

Schadewijk werd in 1386 voor het eerst als buurschap genoemd in: 1386: ‘buurschap van Schaywick, goet to Schadewick’, 1408: ‘Schadewick‘, 1410: ‘5 scepel saets to Schadewiic’, 1426-1554: ‘buerscappe van Scaidwyck’, 1623: ‘eine weydemate lantz in die buirscap van Schadwick’. Als hofstede werd het voor het eerst genoemd in: 1410: ‘dat guet toe Schadewijck’. Daarna in 1475: ‘Wilhelm van Schaidwick’, 1644: ‘Voorst‘, 1733: ‘Havesaeth Schadewijck’, 1772: ‘Schadewijck of Voorst’, 1820: ‘Schadewijk woning’. Schadewijk betekent vermoedelijk kleine wijk, dus naast de grotere wijk Greffelkamp. In 1832 in bezit van Baron Joseph Jan van Voorst tot Voorst (sectie B 241 t/m 246).

De Nevelhorst (huidige plaats: Nevelhorstpad 1)

Havezate De Nevelhorst werd in 1570 beschreven als ‘den nevelhorst’. In 1649 ‘Havesathe die Nevelhorst’, in 1702 ‘Nevelhorst‘ en in 1756 ‘Havesathe Nevelhorst’. Deze naam kan vrij jong zijn en ‘nevel’ kan vertaald worden als ‘damp’. De Nevelhorst ligt tussen de lage, vochtige Mars en het Hoge Veld, dus het kan er erg dampig zijn. Het woord horst is afkomstig van het Germaanse woord ‘hursti’, dat beboste opduiking in moerassig terrein betekende. In 1832 in bezit van Jan Peters Hz. (B 710-B 714).

Overzicht grootte van de havezaten in 1648

Huidige naamNaam in 1648Oppervlakte
De AvesaetDe Havesaet  7 morgen
De BaerleDe (Olde) Baerel24 morgen
KerkhovenKerckhavenn.b.
De LuynhorstDe Lunhorst24 morgen
De ManhorstHavesathe  Manhorst14 morgen
SchadewijkSchaidwick25 morgen
De Nevelhorst  Nevelhorst32 morgen

Een morgen is gelijk aan 8.516 m² = 0.8516 hectare. De eigenaren van de havezaten hadden in Didam meestal wel meer bezittingen dan tot de havezaat behoorde.

De maker van de pentekening van De Nevelhorst in 1713 is onbekend. De overige pentekeningen van de havezaten zijn van Maximiliaan de Raadt en in 1721 gemaakt. Fotocollectie OVD.

Het Nevelhorstmeer

Inleiding

In juni 1940 deelde Seyss-Inquart 1) mede, dat Rijkswaterstaat de autosnelweg van Utrecht langs Arnhem en door de Liemers richting Emmerik zo spoedig mogelijk moest aanleggen. Om dit omvangrijke werk voor te bereiden en uit te voeren, richtte Rijkswaterstaat een nieuw dienstonderdeel op: de directie Nieuwe Wegen III met Arnhem als standplaats. Rijkswaterstaat ging aan de slag en zocht naar een gebied waar zand kon worden gewonnen voor aanleg van het zandtracé voor de autoweg. Men had op kundige wijze en goed doordacht de plaats bepaald waar de zandwinning moest komen. De rijksoverheid moest een zandwinplaats hebben niet ver van de aan te leggen vierbaans autoweg. En het te winnen zand moest aan de oppervlakte voorkomen.


Locatie ‘Hoge Veld’ in Greffelkamp

Men vond een dergelijk gebied in de gemeente Didam in de buurtschap Greffelkamp nabij de toen bestaande Bomerskolk. De naam van de locatie ‘Hoge Veld’, gaf al aan dat het ging om een zandrug die boven het omringende landschap uitstak. De hoogtecijfers van het betreffende gebied bedroegen toen 13,1 tot 13,9 meter ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil. De zandwinning nam in 1941 een aanvang en werd ‘in den droge’ uitgevoerd. Voordat met het winnen van zand kon worden gestart moest men diverse voorzieningen treffen, zoals:

  • de aanleg van een smalspoor waarover de locomotieven met hun lorries het zand konden vervoeren
  • de installatie van vijf pompen die dag en nacht het water uit de ontstane put pompten naar een waterafvoerende wetering
  • de beschikking over graafmachines

De zandwinning werd uitgevoerd door N.V. Aannemingsbedrijf v.h. J.P. Broekhoven te Nijmegen.


Bouwstop

Op 1 juli 1941 werd in Nederland door de Duitse autoriteiten een bouwstop afgekondigd, een order die er toe leidde dat in december 1942 alle niet ‘kriegswichtige’ bouwwerken die onder beheer van Rijkswaterstaat werden uitgevoerd, kwamen stil te liggen. In Didam bleef Rijkswaterstaat tot in 1943 actief.

De werkzaamheden in het ‘Baggergat’

Inrichting als natuurbad

Na de oorlog – in 1948 – maakte Rijkswaterstaat een bestek voor de oeververdediging van de zandput te Didam. Op de toen door Rijkswaterstaat getekende kaart van juli 1948 stonden aan de oostoever onder andere aangegeven: kleedhokje, trapjes, springplanken en een rijwielbewaarplaats. De zandwinput was dus ingericht als natuurbad. In 1946 was namelijk door de gemeente Didam al een badmeester aangesteld. Ondanks het in die tijd door materiaalschaarste slechts provisorisch ingericht zwembad, werd er toch al druk gezwommen. Vervolgens werd in 1947 een zwemclub opgericht die met financiële steun van de gemeente Didam de exploitatie van de zweminrichting op zich nam. In het lokale weekblad De Liemers van 9 juni 1951 stond in het verslag van de gemeenteraadsvergadering vermeld: “Tot en met 31 december 1955 huurt de gemeente Didam wederom voor ƒ 50,- per jaar het Baggergat in de Tatelaar van de Staat der Nederlanden”. Burgemeester H.J.A. Verberk was in april 1959 naar het provinciebestuur gegaan om te zorgen voor een betere zwemaccommodatie. Hij voerde toen het woord tijdens een vergadering waarbij ook de Dienst Domeinen vertegenwoordigd was. Want de zandwinput was nog steeds rijkseigendom en werd door de gemeente van Dienst Domeinen gepacht om te kunnen gebruiken als gemeentelijk zwembad. Kort daarna wist de gemeente Didam de put in eigendom te verwerven.

Deel van het ‘Baggergat’ als zwembad ingericht
Deel van het ‘Baggergat’ als zwembad ingericht

In andere handen

In 1985 werd het eigendom en het beheer overgenomen door recreatieschap Oost Gelderland. In 1996 ontstond – na een fusie – het nieuwe recreatieschap Achterhoek en Liemers. Het Baggergat werd Nevelhorstmeer genoemd en heeft nu een strand, een ligweide en parkeerplaatsen voor dagrecreatie.

Aanleg strand en ligweide
Dagrecreatie De Nevelhorst

Traditie

Er leek op nieuwjaarsdag 1 januari 1998 een traditie te zijn geboren; een Didams alternatief voor de Scheveningse nieuwjaarsduik in het koude Noordzeewater. Op die dag namelijk beleefde Fris Didam 1998 zijn vuurdoop en klokslag 13.00 uur namen bijna honderd enthousiastelingen een duik in het 4 ºC koude water van het Nevelhorstmeer.

De Tatelaartol (huidige plaats: Tatelaarweg 26)

Inleiding

Vóór de 18e eeuw werden de wegen slecht onderhouden. Het onderhoud moest meestal gebeuren door de inwoners van de plaatsen waar de wegen doorheen liepen. De zandwegen waren onverhard en zaten vol kuilen en karrensporen. Tussen 1815 en 1817 correspondeerde burgemeester Gerrit Roemaat al over de noodzaak om de Tatelaarweg van Didam naar Zevenaar te verharden. Dat was in het belang van Didam en de omliggende plaatsen om producten van boerderijen naar markten te vervoeren.


Voorstel weg te verharden met recht van tolheffing

Op 17 april 1818 deed de nieuwe burgemeester Jan van Embden een voorstel aan de provincie waarin het gemeentebestuur van Didam zich bereid toonde de hele Tatelaarweg – ook op Zevenaars grondgebied – te begrinden en te onderhouden. Als voorwaarde werd gesteld dat de gemeente Didam op die weg een tol zou mogen stichten.

In 1819 verleende koning Willem I toestemming voor het stichten van een tol aan de Tatelaarweg. De eerste tol was vermoedelijk gevestigd nabij boerderij De Tatelaar (anno 2014 bekend Tatelaarweg 24). In de Kadastrale Atlas Didam van 1832 bevindt zich een kaart sectie B, genaamd Greffelkamp, waarop te zien is dat aan de Tatelaar een boerderij genaamd ‘De Kievit’ gevestigd was (anno 2014 bekend Tatelaarweg 26). In ieder geval na 1868 werd de tol verplaatst richting genoemde boerderij ‘De Kievit’, dus meer van het dorp Didam af gelegen richting watergang de Wetering. Over de weg was een slagboom geplaatst en de tolgaarder verbleef tijdens zijn dienst in een houten wachthuisje, die vlak bij de slagboom stond.


Verbetering van de Tatelaarweg

Voor de verbetering van de Tatelaarweg werd vanaf 1826 bijna jaarlijks grind ingekocht. Bij voorkeur werd ‘bosgrind’ gebruikt, dit was hoekiger. Dit grind kwam uit Montferland, ‘t Peeske of de Eltense hei. Daarnaast werd ook riviergrind of kleigrind gebruikt. Het onderhoud liet soms te wensen over. In 1836 ontving de gemeente Didam een brief van de gouverneur dat de Tatelaarweg in slechte staat was. Er werd gedreigd dat de vergunning tot het heffen van tolgeld zou worden ingetrokken als er geen verbetering zou optreden.


Betaling van tolgeld

Niet iedereen behoefde volgens het besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 22 februari 1845 tolgeld te betalen. In dat besluit werd namelijk het volgende gesteld: “Ingezeten der gemeente Didam zullen slechts verplicht zijn tot betaling der helft van het tolregt op den weg en dat van betaling van tolregt geheel vrij zullen zijn alle landbouwers onder Didam en Zevenaar woonachtig, die hunne in eigendommen bezittende of in pacht hebbende grondstukken of landerijen, gelegen tussen Zevenaar en Didam wederzijds onmiddellijk aan deTatelaarweg”.

In 1875 waren de ontvangsten van de tolheffing fl. 1396,30. De tol heeft verder tot de toename van het verkeer dienst gedaan. Wel werd aan de gemeente Zevenaar gevraagd om ook bij te dragen aan het kostenplaatje.


Einde tolheffing

De tolheffing werd in Nederland door de bezetter met ingang van 1 december 1942 opgeheven. Na de bevrijding werd het Duitse besluit nietig verklaard waarna er een nieuw besluit van de Didamse gemeenteraad tot opheffing van de beide tollen van kracht werd vanaf 1 december 1950.


De tolgaarders (voor zover bekend)

 1.Anna M. Coenen, haar beroep werd omschreven als tolgaarster 
 2.Gerardus Hermanus Otten (zoon van Anna Coenen), gehuwd met Hendrina Wigman
 3.Heinrich Gisbert ter Voert, gehuwd met Theodora Otten (dochter van 2)
4a.Johannes Martinus Hageman, gehuwd met Aleida Gieling
4b.Theodorus Boekhorst, gehuwd met Hendrina Antonia Nass

Bijzonderheden tolgaarders en omstandigheden

Gerardus Otten verdiende in 1875 per kwartaal fl. 42,50. Zijn salaris vulde hij aan met de vergoeding voor het leveren van grind voor de gemeentewegen. Heinrich ter Voert trad in 1909 in het huwelijk met Theodora Otten en zij gingen wonen op haar ouderhuis, boerderij De Kievit. Nadat zijn schoonvader Gerardus Otten in 1914 was overleden, werd Heinrich ter Voert enige tijd tolgaarder. Omdat zijn hart meer uitging naar de boerderij en de veehouderij, werden twee nieuwe tolgaarders aangesteld (Te Boekhorst en Hageman).

Tolgaarder Heinrich ter Voert, zijn echtgenote Theodora Otten en hun kinderen Johanna, Hendrika en Gerardus omstreeks 1925 bij het oude tolhuis, boerderij ‘De Kievit’.

Theodorus Boekhorst was voorheen arbeider daarna tolgaarder en vervolgens wegwerker. Hij woonde aan de Ravenstraat.
Johannes Hageman woonde op zijn boerderij in Greffelkamp (anno 2014 bekend Luijnhorststraat 1 – kwekerij Aaldering- ). Hij liep elke dag via het ‘Kievitpad’, een voetpad dat uitkwam bij boerderij ‘De Kievit’, naar het tegenoverliggende wachthuisje van de tolgaarders voor een dag- of nachtdienst van 12 uur.


Nieuw tolhuis

Het houten wachthuisje werd in 1936 vervangen door een nieuw woonhuis, genaamd ‘De Tol’. Tolgaarder Johannes Martinus (Tinus) Hageman ging er vervolgens met zijn gezin wonen (anno 2014 bekend Tatelaarweg 15).

Het oude tolhuisje
Het nieuwe tolhuis in 1936

De tolgelden

De tolgelden die een passant moest betalen waren 25 cent voor een auto of bus, voor een getrokken kar met smalle wielen 10 cent en voor een getrokken kar met smalle wielen 8 cent. Enkel een kar met smalle wielen kostte 8 cent, een kar met brede wielen 6 cent. Voor een fiets hoefde niets betaald te worden. Vrijstelling hadden leden van het Koninklijk Huis, de Koninklijke Marechaussee, legerkorpsen, de gemeente-geneesheer, alle vervoer voor de landbouw binnen een cirkel van 400 meter en begeleiders van kinderen die de streekschool voor Bijzonder Lager Onderwijs (BLO) in Didam bezochten.


Beloning

Tolgaarder Hageman had geen vast loon en werd betaald naar het aantal weggebruikers. Een auto leverde hem 3 cent op. Toch kwam Hageman aan een gemiddeld inkomen van ongeveer 21 gulden per week. Daarvoor moest hij wel zeven dagen van twaalf uur per dag werken. De ene week werkte de dienstdoende tolgaarder van 7.00 tot 19.00 uur, de andere week van 19.00 tot 7.00 uur.


Bronnen

  • Keultjes, Theo, J. Familie Hageman (Didam 1997)
  • Keultjes, Theo, J. Oaver Diem 1997, De tol
  • Keultjes, Theo, J. Didam in de twintigste eeuw, jaar 1950 (Didam 2007)
  • Stevens, Henk, Oaver Diem 2009, Gemeente Financien 1875
  • Tomassen, G., Didam in de twintigste eeuw, jaar 1941 (Didam 2007)
  • Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Directie Oost-Nederland te Arnhem
  • Streekarchivariaat De Liemers en Doesburg
  • De Liemers (9 juni 1951)

Literatuur:

  • Mombarg, J., De Liemers van Nol Tinneveld, Nijmegen, 1984.
  • Ranft, F.R., De aanleg van het Hazenpad bij Arnhem. In: Arnhem De Genoeglijkste. Orgaan van het Arnhems Historisch Genootschap, nr. 4, Arnhem, 1996.
  • Sueters, Mw., Het ontstaan van het baggergat en de aanleg van de autobaan. In: Jaarboek Oudheidkundige Vereniging Didam, nr. 1, 1987)
  • Vetter, A., Bomerskolk, Baggergat en Nevelhorstmeer te Didam. In Jaarboek Achterhoek en Liemers. Doetinchem, 2001.
  • Tinneveld, A. Toponymie van Didam (Amsterdam 1973)
  • Waalewijn, A., Achter de Bres. De Rijkswaterstaat in oorlogstijd. ’s-Gravenhage, 1990.)
  • Thijssen, Willie, Bewoningsgeschiedenis van Didam in Didam 1815-2005, een Liemerse plattelandsgemeente (Didam 2008)

Noten:

  • 1) Arthur Seyss-Inquart, (1892-1946), Duits-Oostenrijks nationaal-socialistisch, politicus, van 1940 tot 1945 was hij Duits rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied.

Dit paneel is mede mogelijk gemaakt door: